Gespannen stond ik met mijn team aan de grote tafel die de arena vormde van de jaarlijkse Techniekworkshop. Ons ‘tuig’ tegenover dat van onze opponenten, daar tussenin een stapel blokken. Elk jaar bevochten studenten Industrieel Ontwerpen elkaar met zelf ontworpen machines in een door de organisatie met sardonisch genoegen uitgedacht spel.
In mijn jaar moesten onze machines een zo hoog mogelijk ‘huis’ bouwen van houten blokken. Maar, ‘een huis is pas een huis als er een dak op zit’, zo luidde een van de regels. Het dak was een driehoekig blokje, waarvan er maar twee in het spel waren. Je stapel kon nog zo hoog zijn, als er geen dak op zat en het andere team had één blokje met daarop een dak, dan wonnen zij.
Nadat de opdracht bekend was geworden hadden we tijdens een lunch gebrainstormd en kwamen tot de conclusie dat we dat driehoekige blokje als eerste zouden moeten pakken. Al discussierend en schetsend ontstond ter plekke het ontwerp.
Nu, een aantal weken later stond ons tuig op tafel, klaar voor de strijd. Het was een indrukwekkend bouwwerk met een grijper aan de voorkant en een opvangkoker aan de achterkant. Omdat we het dakje als eerste grepen en daardoor onderin de koker terecht kwam, moest op het eind die koker als geheel worden omgekeerd, waarvoor we een soort reuzenradachtige constructie hadden gebouwd. We hadden een van de meest geavanceerde tuigen in de wedstrijd en de eerste ronde kwamen we prima door.
In de tweede ronde stonden we tegenover een soort vorkheftruck. De opvangkoker die wij aan de achterkant hadden zat bij hen aan de voorkant. Ik zag zo snel geen grijper en het was me niet helemaal duidelijk hoe zij de blokken zouden inladen, laat staan waar ze het dakje lieten en hoe ze deze uiteindelijk bovenop de toren zouden plaatsen.
De zoemer ging en onze tuigen doken op de dakjes. In een klap werd de werkwijze van onze tegenstanders duidelijk. Ze gebruikten een techniek uit de supermarkt: kratjestapelen. Als je statiegeldkratten moet opslaan en je stapelt de kratten van bovenaf, dan moet je ergens boven de tweeënhalve meter steeds een trap erbij gaan pakken. Wat je ook kunt doen is de hele stapel kratten optillen en er een nieuw krat onder schuiven. Van onder opbouwen dus.
Precies dat deden onze tegenstanders. Ook zij pakten – net als wij – als eerste het dakje, maar waar wij op het eind de hele toren moesten draaien, stapelden zij de blokken onder het dakje. Waar wij een complexe oplossing hadden, die traag was en door de complexiteit soms onbetrouwbaar, was hun tuig simpel en daardoor licht, razendsnel en betrouwbaar.
Wij hadden misschien het knapste bouwwerk, maar zij hadden de elegantste oplossing. Elegantie won, uiteraard.