Ik word steeds op het verkeerde been gezet door een trein. Door een Sprinter, om precies te zijn. Ding rijdt binnen, stopt. Het groene licht in de knop op de deur gaat branden. Ik druk. Niks. Het licht is wel groen. Ik druk nog eens. Deur blijft dicht. En dán gaat ‘ie open. Ineens. Net als ik even niet druk. Het trieste is: ik weet dit. Ik weet dat als het lampje op de deur van de Sprinter gaat branden, dat je dan nog een seconde of wat moet wachten. Toch druk ik. En ik ben niet de enige. Bij elke stop van elke Sprinter staat bij elke deur iemand onnodig op een knop te drukken.
Het is sterker dan wij. Want een knop waarin plotseling een groen lampje gaat branden schreeuwt erom om ingedrukt te worden. En wel nu. Hij zegt niet: druk mij straks in. Nee: nu een groen lampje, is nu drukken. Bij een stoplicht doen we ook niet nog even anderhalve seconde wachten nadat het groen wordt. Groen is gaan.
Een seconde van je leven, nou en? Het is zo’n onnodige seconde. Tenzij de EU het weer op z’n heupen had kan ik me niet voorstellen dat iemand de NS heeft verplicht om een lampje in die knop in te bouwen. We doen al jaren zonder en meestal komen we de trein wel in. En nu dus dat lampje. Wat zou iemand bewegen om de moeite te doen om een lampje in te bouwen en dan passagiers te misleiden door het te vroeg aan te zetten? Niet alles in het leven hoeft makkelijk te zijn, maar ontwerpers hoeven dingen ook weer niet nodeloos complex te maken.
Afgezien daarvan is het een prima trein. Afijn, er had misschien een toilet in gemogen, maar verder: mooi, fris, stil, reizigersinformatie, ik zit lekker. Alleen: ik ben al geïrriteerd voordat ik binnen ben. Deze trein dist mij, elke keer weer. De Sprinter is zo’n kerel die iedere keer als hij je een hand geeft, een grap maakt ten koste van jou. Het duurt een tijd voordat je ziet dat zo’n figuur ook best goeie kanten heeft.
Dit is een column uit de serie die Jasper in de zomer van 2013 schreef voor NRC next over mens-product interactie.