De lat

Daar stond ik dan als kersverse docent in de ontwerpstudio’s, met als enige didactische bagage mijn eigen ervaring als student.

Toen ik door de studio’s liep, zag ik vooral incomplete groepjes rond tafels hangen. Er werd een beetje gesurft en gechat.
‘Waarom zijn jullie nog niet begonnen?’, vroeg ik met milde verbazing.
‘Ja, een van onze groepsgenootjes is er nog niet en hij heeft de foto’s die we gisteren hebben genomen, dus we kunnen niet verder.’
‘Heb je hem al gebeld?’ ‘Eh, nee. We hebben zijn nummer niet.’
‘Zit hier misschien iemand in de studio die z’n nummer heeft?’
‘Eh, ja. Hij.’
‘Oké. Misschien dat je even zijn nummer kunt vragen?’

Ze waren lamlendig en ze waren niet de enigen. Als dit zo doorging, leerden die studenten niks en zou dat hele onderwijs geven me behoorlijk op mijn zenuwen gaan werken. Dus besloot ik het roer om te gooien.

Als dit zo doorging, zou dat hele onderwijs geven behoorlijk op mijn zenuwen gaan werken

Ik ben door de jaren heen weggelopen uit besprekingen, omdat studenten niks hadden voorbereid. Ik heb eindpresentaties afgekapt, omdat ze over de afgesproken tijd heen gingen. Ik heb tegen studenten gezegd dat ze medestudenten die de groep hinderden, door afwezigheid of doordat ze geen bijdrage leverden, twee keer aan mochten spreken op hun gedrag en daarna naar mij toe moesten sturen, waarna ik ze uit het vak zette. Ik heb studenten verbluft een eerste bespreking uit zien lopen, omdat mijn collega en ik het hele ingeleverde werk van voor tot achter hadden doorgezaagd.

Je kunt studenten hun eigen weg laten zoeken, ze eigenaar laten zijn van hun eigen leertraject en met ze werken aan hun competentieprofiel. Dat kun je allemaal doen en dat moet je vast allemaal doen, maar er moet ook gewoon ergens een lat liggen. Een uitdaging. Dan gaan ze de tijd investeren die ervoor staat en dat is het begin van alles. Dan gaat het de rest van het vak waar het over moet gaan: over de inhoud.

Meneer, het is heel goed dat u een beetje een klootzak bent

Na de eindpresentaties van dat allereerste vak dat ik gaf, legde ik aan de studenten uit dat ik ze uitdaagde, omdat ik wilde dat ze uit zichzelf haalden wat erin zat. Na afloop kwam een van de studenten naar me toe:
‘Meneer, het is heel goed dat u een beetje een klootzak bent, dat hebben we wel nodig, maar het was wel beter geweest als u dit aan het begin van het vak had verteld. Dan snappen we tenminste waarom u het doet.’

Dus dat doe ik nu. Ik vertel ze dat ik veel van ze vraag, maar dat als zij moeite doen, ik moeite doe. Dat ik er veel begrip voor heb als ze iets niet snappen, maar nul als ze iets niet doen. Dat was iets wat ik van mijn studenten moest leren: dat het goed is om die lat hoog te leggen, maar dat studenten ook het gevoel moeten hebben dat er iemand achter ze staat die ze kunnen vertrouwen en die, als het moet, ze helpt om over hordes heen te komen.

Deze column verscheen in De Ingenieur nummer 3, jaargang 128, maart 2016

Klussen

De huidige generatie jongeren klust minder dan voorgaande generaties. Sterker nog, ze kunnen het vaak niet eens meer, zo was te lezen in de Volkskrant, die zich baseerde op een branche-update van ABN AMRO. ‘Jongere generaties lijken geregeld twee linkerhanden te hebben en niet over een eigen hamer en gereedschapskist te beschikken’, aldus ABN AMRO.

In het artikel in de Volkskrant kwamen volwassen mensen aan het woord die elk plankje in huis door hun vader op laten hangen. Ik vind het zo’n sneu beeld. Misschien ook omdat ik klussen altijd leuk heb gevonden. En nog steeds vind.

Klussen is fysiek, duidelijk, concreet. Dat geeft voldoening. Ik ben niet vaak zo tevreden geweest als toen ik en mijn verstekzaag de hele woonkamer hadden voorzien van perfect aansluitend plintwerk. Een tevredenheid die in de weken daarna enigszins afnam toen de eerste stukjes plakplint tijdens het stofzuigen los begonnen te komen. Sindsdien spijker ik alle plinten – ook de plakplinten – simpelweg vast.

Ik vind klussen leuk, ik zeg niet dat ik er goed in ben. Om te klussen heb je – naast gereedschap – vooral lef en nieuwsgierigheid nodig. Lef omdat klussen een activiteit zonder Control-Z is. Zit het gat op de verkeerde plaats in de muur, dan zit het gat op de verkeerde plaats in de muur.

Soms is ook behoorlijk wat voorkennis vereist. Zelf heb ik het afgekeken bij huisgenoten, vrienden en mijn moeder. Tegenwoordig heb je klusfora en YouTube-instructiefilmpjes. Er is eigenlijk geen klus waarvan je niet online kunt vinden hoe je het moet doen.

Er zijn mensen die elk plankje in huis door hun vader laten ophangen

Maar waarom klussen jongeren dan steeds minder? In die branche-update van ABN staan allerlei boeiende uitspraken. Bijvoorbeeld dat het aantal mannen dat minimaal vijf uur per week klust sinds 2000 ruim is gehalveerd, van 13 naar 6%. Alleen stoppen de CBS-cijfers waarop ABN zich baseert in 2011. Dan kun je dus niet zeggen dat het ‘sinds 2000’ is gedaald, want dat impliceert ‘sinds 2000 tot nu’. De auteurs lossen dit op door te ‘schatten dat dit nog steeds 6 % is’. Dus in tien jaar is er een daling van ruim de helft en daarna gebeurt er ineens niks meer?

Goed, dan nog eens kijken naar de bron voor ‘Jongere generaties lijken geregeld twee linkerhanden te hebben en niet over een eigen hamer en gereedschapskist te beschikken’. Hier ineens géén cijfers of referentie. Ik was benieuwd hoe de onderzoekers van ABN dit dan hadden gevonden. Misschien hadden ze veldonderzoek gedaan of interviews uitgevoerd?

Toen ik contact opnam met een van de auteurs, legde hij uit dat ‘dat van die gereedschapskist moet worden gezien als beeldspraak’. En dat jongeren minder klusvaardigheid zouden hebben, dat was niet gemeten, maar gebaseerd op ‘expertise die aanwezig is binnen de bank’, het moest worden gezien als ‘een duiding/theorie’.

De twee auteurs vallen zelf trouwens ook in de categorie ‘jongeren’. Hebben ze met die twee linkerhanden en zonder gereedschapskist toch een verdomd effectief persberichtje in elkaar geklust.

Deze column verscheen in De Ingenieur nummer 2, jaargang 128, februari 2016

Waardecreatie

‘Ja, we hebben al een valorisatieplan. De instructies in de onderzoeksaanvraag waren duidelijk. Ik wil graag weten waar je in de begroting de kosten voor valorisatie moet opvoeren.’

‘Hoe bedoelt u, valorisatie hoort niet in de begroting? Moeten we daar een aparte begroting voor maken dan?’

‘Géén budget?’

‘In de instructies staat dat je ruim aandacht moet besteden aan valorisatie. We hebben een goed plan, we gaan ervoor zorgen dat de onderzoeksuitkomsten duidelijk worden gecommuniceerd aan het bedrijfsleven. Maar daar gaat best wel tijd in zitten, daar hebben we budget voor nodig.’

‘Dus u vraagt om een valorisatieplan, wij moeten daar tijd in steken, maar we mogen er géén geld aan besteden?’

‘Al het geld moet naar onderzoek gaan? Ik kan hier uw eigen subsidieformulieren er nog even bij pakken, er staat dat je een valorisatieplan moet inleveren. Als daar geen budget voor staat, hoe had u gedacht dat ik dat doe dan?’
….
‘In mijn eigen tijd? Sorry?’

‘Ja, dat zou ik zeggen ja, dat dit een beetje een weeffout is.’

Mijn collega zit aan de telefoon met een subsidieverlenende instantie en komt terecht in het bovenstaande surrealistische gesprek. Valorisatie, het creëren van waarde uit onderzoeksresultaten,
is belangrijk geworden in de wetenschap. Waardecreatie kan bijvoorbeeld door te zorgen dat kennis door workshops en presentaties goed wordt overgedragen aan het bedrijfsleven, door patenten te gelde te
maken of door een start-up te beginnen rond een nieuwe technologie.

Het is een insteek die past bij de visie op wetenschap die momenteel hoogtij viert: dat deze vaker en meer tot nut moet zijn van de maatschappij en economie. Het belang van valorisatie lijkt alleen nog niet helemaal ingedaald in de onderzoekswereld. Bij elke onderzoeksaanvraag moet wel een valorisatieplan worden aangeleverd, maar daar vraagt vervolgens niemand meer naar.

Bij het merendeel van de onderzoekssubsidies moeten wel de publicatielijsten van de betrokken onderzoekers worden aangeleverd, maar niet hun valorisatietrackrecords. Wil je een onderzoeksfunctie bemachtigen, dan moet je H-index, een indicator voor de impact van je wetenschappelijke publicaties, zo hoog mogelijk zijn. Er bestaat geen valorisatie-index.

Wel vragen om valorisatie, maar er geen budget voor bieden is óf onderschatting van het werk dat het vergt, óf minachting voor dat type werkzaamheden óf een impliciete vrijbrief om een groots plan in te leveren en het er dan lekker bij te laten zitten.

Deze column verscheen in De Ingenieur nummer 1, jaargang 128, januari 2016

Geheime Missie

Het is herfst. De bladeren verkleuren, de wind wordt guurder en in de krant regent het kostenoverschrijdingen. De bouwkosten van muziektempel Vredenburg zijn volgens een rapport van de Utrechtse rekenkamer uitgekomen op 156 miljoen euro, terwijl 98,6 miljoen was begroot.

Canada zegt definitief zijn JSF-order af, waardoor het ding voor Nederland negen ton duurder dreigt te worden. Per stuk. In 2001 was één JSF nog begroot op 37 miljoen euro, inmiddels zitten we op 77 miljoen. En dat is exclusief de motor en systemen. Waarvan het me lijkt dat we die er toch maar bij doen. De Noord-Zuidlijn zal toch oorspronkelijk ook niet begroot zijn zonder roltrappen. Alhoewel dat wel een deel van de kostenstijging van 1,4 miljard tot de huidige 3,1 miljard euro zou kunnen verklaren.

Hoe kan dit toch? De bouwfraudeurs zijn aangepakt, er is onderzoek na onderzoek geweest naar kostenoverschrijdingen bij grote projecten, en er zijn hele opleidingen opgezet waar slimme jongens en meisjes leren de ontwikkeling van grote infrastructurele projecten in de hand te houden. We zouden het inmiddels toch wel moeten kunnen. Het zou kunnen dat onze politici te veel risico nemen, maar na één blik op de kledingkeus van Rutte, Pechtold en Buma weet je dat dat ook wel meevalt.

Het antwoord is wellicht te vinden in het walhalla van de kostenoverschrijdingen, de organisatie die een voorbeeld is voor iedereen die een financieel fiasco wil beginnen: het Amerikaanse leger. The Guardian meldde onlangs dat de Amerikaanse gewapende strijdkrachten in Afghanistan drie jaar een benzinestation hebben gerund en daar 39 miljoen euro aan uitgaven. Waarom de kosten zo hoog lagen – een vergelijkbaar benzinestation in buurland Pakistan kostte niet meer dan een half miljoen dollar – kon het Pentagon niet uitleggen. Het weigerde zelfs mee te werken aan een onderzoek.

Geheime wapens en spionagemissies kun je natuurlijk niet zomaar opvoeren op de begroting, want dan zijn ze niet geheim meer

Het doet terugdenken aan de resultaten van de commissie-Packard die in de jaren tachtig in opdracht van president Reagan de uit de hand lopende uitgaven van het Amerikaanse leger onderzocht. De commissie lichtte de inkopen door en stuitte op een hamer van 435 dollar, een toiletbril van 600 dollar en een koffiepot van 7000 dollar.

Boze tongen beweren dat dit voor het Amerikaanse leger een manier was om zijn geheime projecten te financieren. Geheime wapens en spionagemissies kun je natuurlijk niet zomaar opvoeren op de begroting, want dan zijn ze niet geheim meer. Dus de kosten daarvoor breng je onder bij andere projecten.

Dit wetende, lijkt mij de enige logische verklaring voor de massale en aanhoudende kostenoverschrijdingen bij Nederlandse overheidsprojecten dat we op het punt staan België binnen te vallen. Al dat geld moet érgens heen gaan en het hele patroon duidt op verborgen defensie-uitgaven. Van onze buren is Duitsland te sterk en Luxemburg te onbelangrijk, maar België is te doen. Operatie-Van Speyk. Wraak voor het feit dat België inmiddels beter is in voetbal, InBev groter is dan Heineken, en dat hun studenten gedisciplineerder zijn dan die van ons. Hoog tijd voor een invasie.

Deze column verscheen in De Ingenieur nummer 12, jaargang 127, december 2015

Verantwoordelijk

Ingenieurs van Volkswagen hebben de software van de auto zo ingesteld dat de auto’s minder schadelijke stoffen uitstoten in een uitlaatgastest.’ En de chauvinist-ingenieur in mij denkt dan: ja, ho eens, nou hebben de ingenieurs het zeker weer gedaan. Ja, natuurlijk hebben de ingenieurs het gedaan. Complexe software voor auto’s wordt nu eenmaal zelden in elkaar gesleuteld door een accountant, afdelingsmanager of koffiejuffrouw. Dus, ja, de ingenieurs hebben het gedaan.

Maar zijn ze ook verantwoordelijk, Ja, het was een ingenieur die de software installeerde of maakte, maar een manager gaf de opdracht. Het hogere management stelde onrealistische doelen en die verleiden een organisatie nu eenmaal tot pervers gedrag. En EU-ambtenaren wisten al sinds 2008 dat de resultaten van emissie-testen bij lange na niet overeenkwamen met de uitstoot in de praktijk. Dus, ja misschien was de ingenieur de uitvoerde, maar hij was niet verantwoordelijk. Toch?

Om eerlijk te zijn ken ik genoeg ingenieurs die prima dit soort sjoemelsoftware hadden kunnen maken. lk deel ze voor het gemak even in in drie typen.

Type ‘Befehl ist befehl’. Entschuldigen für den beina-Godwin, maar hij is te passend om niet te gebruiken. Je hebt ze, die ingenieurs die zichzelf beschouwen als een radertje, als een instrument dat je goed of niet goed in kunt zeilen. Geef ze een opdracht en zij zorgen dat het goed komt. Ze zijn goed in hun werk en daar zijn ze trots op ook. Maar vraag ze niet waarom ze iets doen en of het wel klopt.

Type ‘Laat mij maar’: het ingenieursequivalent van de rogue trader, mensen als Nick Leeson die zijn bank Barings aan de rand van de afgrond bracht, omdat ie achter de schermen op eigen houtje aan het rommelen was. Dit alles voor de bank uiteraard. En niemand stelde vragen, zolang de resultaten maar goed waren. Zo zijn er ook ingenieurs.

Type ‘Game on’: alles is een uitdaging, een spel. Hoe groter het probleem, hoe leuker de uitdaging. Al helemaal als er een externe partij is die ‘ons’ dwars zit. In het geval van Volkswagen kun je je een spel voorstellen met de Amerikaanse milieuwaakhond EPA als tegenstander.

In een reconstructie van de Volkskrant kwam het beeld naar voren dat het geen ‘rogue engineer’ is geweest. Management lijkt op de hoogte te zijn geweest. Zo stapte in 2011 een ingenieur naar zijn baas, omdat hij opvallende verschillen had gevonden in de test- en praktijkuitstoot, maar daar werd niks mee gedaan. Dat is het soort ingenieur waar ik op hoop. De vraag is of de beste man z’n baan heeft behouden. En of je zijn collega’s die niets hebben gezegd, echt iets kunt verwijten. Dat geldt misschien ook voor de mensen die de software hebben gebouwd.

Maar dat betekent nog niet dat het klopt. De Amerikaanse president Truman had op zijn bureau een bordje staan: ‘The buck stops here.’ De ultieme verantwoordelijkheid lag uiteindelijk bij hem. Eigenlijk zou elke ingenieur moeten denken: ‘The buck also stops here.’

Column in De Ingenieur 11, november 2015

Wetenschappelijk

Af en toe kom ik nog zo’n ringband tegen met op de rug een vergeeld papiertje: TH Delft. Technische Hogeschool. Het is al jaren TU Delft, een universiteit. Geen fietsenmakers, geen fröbelaars, maar serieuze onderzoekers. Technische opleidingen, ook de ontwerpende, worden steeds ‘wetenschappelijker’. Wat van oorsprong een ingenieursopleiding was, wordt steeds meer een opleiding in de ingenieurswetenschappen. Bij Industrieel Ontwerpen, waar ik zit, krijgen studenten meer onderzoeksmethodologie, moeten papers lezen en papers schrijven. Door die toegenomen aandacht voor onderzoek kun je als universiteit bijdragen aan de ontwikkeling van het vakgebied door middel van nieuwe kennis. En kunnen studenten worden gevoed met de nieuwste kennis, door de mensen die die kennis zelf hebben vergaard. Maar soms wringt het.

Wetenschappers willen de werkelijkheid begrijpen, ingenieurs de werkelijkheid veranderen. Wetenschappers hebben inzicht en kennis als doel, ingenieurs het creëren van oplossingen en het verleggen van grenzen. Ze moeten dan wel weten waar ze kennis kunnen vinden en hoe ze deze moeten interpreteren, en hun ontwerp kunnen onderbouwen. Maar ze hoeven van mij geen paper te kunnen schrijven. Schrijven is voor de meeste studenten in Delft überhaupt niet hun grootste hobby. Wetenschappelijke artikelen lezen ook niet. Ik leg ze dan uit dat ze uit die papers dingen kunnen halen die hun ontwerp of ontwerpvaardigheden beter maken. En dat hun afstudeerverslag ze helpt hun gedachten te ordenen en dus een beter ontwerp te maken. En voor mij is het een manier om in hun hoofd te kijken.

Maar er zitten er ook tussen die heel goeie ontwerpers zijn, maar voor wie ‘wetenschappelijk schrijven’ een marteling is. Van het type `graftakkehekel aan wiskunde A vanwege die verhaaltjes, doe mij maar wiskunde B, gewoon rekenen’. Als je van dichtbij kijkt hoe deze studenten werken, dan zie je ze precies die dingen doen waar je op hoopt. Je ziet ze razendsnel een probleem uiteenrafelen. Ziet hoe ze alternatieven verkennen en afwegingen maken. Ze doen eigenlijk alles volgens het boekje – misschien nog wel beter – alleen schrijven ze het niet graag op in een boekje.

Horen die studenten dan wel thuis aan een universiteit? ja. Het is niet zo dat we altijd eerst kennis moeten genereren om die vervolgens in oplossingen toe te passen. Vaak genoeg genereert het maken van een ontwerp nieuwe kennis, evenals nieuwe vragen. Ik denk dat de technische universiteiten een manier moeten zoeken om plaats te blijven bieden aan studenten die beter kunnen ontwerpen dan schrijven, die meer ingenieur zijn dan wetenschapper, die niet alleen bèta zijn, maar vooral ook bouwer. Een grens verleg je niet door erover te schrijven, een grens verleg je door hem te verleggen.

Column in De Ingenieur 10, oktober 2015

Ongepaste trots

Begin april werd het nieuwe station van Delft officieel geopend. Mooi hoor. ProRail blij, gemeente blij, iedereen blij. En toch heb ik een beetje met scheve ogen naar het feestje gekeken. Want hoewel het nieuwe station is ontwikkeld binnen de gestelde tijd en het gestelde budget, maakt het deel uit van de ondertunnelde Delftse Spoorzone, waar Delft straks 140 miljoen euro meer aan heeft uitgegeven dan begroot (op een totale bijdrage van 275 miljoen). Da’s knap. Je stapt iets te overmoedig een project in, een gemeenteraad vindt alles best als ‘B en W maar in control is’, een crisis breekt uit, vastgoedontwikkelaars stappen straffeloos uit, en hoppa, je bent 140 miljoen verder. Maar daarvoor zitten B en W dan binnenkort wel in een stadskantoor bovenop die tunnel, lekker centraal.

Rik Grashoff, destijds als wethouder verantwoordelijk voor de aanleg van de tunnel, was ook bij de opening. ‘Ik heb me ongelooflijk verbonden gevoeld met dit project en hier acht jaar lang ongelooflijk hard aan gewerkt. En jaren nadat ik weg ben, is het er, loop ik rond en denk ik: het is goed. Laten we trots zijn op dit project. Een andere wethouder uit die tijd, Torenstra: ‘Als de pijn van de financiën achter de rug is, zal iedereen met bewondering op dit project terugkijken.’

Maar ik woon in Delft. Nu. En ik zie dat de stad mede door het financiële fiasco van de Spoorzone inmiddels de een na hoogste woonlasten van de 35 grootste gemeenten van Nederland heeft. Dat er keihard is bezuinigd op buurthuizen, op bibliotheken, op zwembaden, op het theater, op het culturele cursusaanbod. Parkeren wordt gebruikt als melkkoe, de kinderboerderij wordt geprivatiseerd. lk kan er nu al wel respect voor hebben, voor dat station, voor die tunnel. En ik zie ook wel dat het goed is voor de stad, maar omdat ik weet wat de consequenties zijn, kan ik er niet echt blij van worden. Echt genieten zonder bijsmaak: nee. Je kunt in een prachtig huis wonen, maar hoeveel geniet je daar nog van als je weet dat je hypotheeklasten zo hoog zijn dat je bijna failliet gaat?

Wat zeker niet werkt, is dat wethouders die destijds verantwoordelijk waren en nooit ook maar iets van excuses hebben gemaakt, mij komen vertellen hoe geweldig dit is. Zij zitten met hun hoofd al in de toekomst, ik zit nu in hun troep. Als je je begroting meer dan 100 % overschrijdt, heb je wat mij betreft het recht verspeeld om trots te roepen hoe mooi iets is. Dan heb je deemoedig opzij te stappen, je bek te houden en moet je het oordeel overlaten aan de mensen. De mensen die de prijs betalen. En de mensen van Delft maakten al een mooi begin. In plaats van het van officiële zijde gesuggereerde, protserige Diamant van Delft als naam voor het nieuwe glazen station annex stadskantoor, hielden de Delftenaren het in een prijsvraag op De Glasbak. Volgens mij betekent dat dat ze er al een beetje van zijn gaan houden.

Column in De Ingenieur 8 van augustus 2015

Gekke Neefjes

‘McKinsey neemt ontwerpbureau Lunar over.’ ik knipper een paar keer met m’n ogen. Wat moeten die Excel-ridders van McKinsey met een van de bekendste industrieel ontwerpbureaus van de VS, Maar hoe opvallend ook, het is geen uitzondering meer. Accenture nam het gerenommeerde Service design-bureau Fjord over, de Amerikaanse bank Capital One kocht het user experience-bureau Adaptive Path. User experience is de afgelopen jaren, zeker door de op. komst van online dienstverlening, veranderd van een leuke extra in een topprioriteit. Industrieel ontwerpbureaus bieden daarom naast het traditionele productontwerpen vaak ook diensten aan als user experience design en service design. En dat zijn gebieden waarin de klanten van McKinsey en Accenture zich graag willen ontwikkelen. Daarnaast lonken de grote, toch vaak bureaucratischere corporates ook naar creatievere, door ontwerpers toegepaste manieren van werken. Design thinking is hot.

lk ben benieuwd hoe de overnamestroom uit gaat pakken. Overnames zijn al niet de makkelijkste tak van sport en de cultuur van bijvoorbeeld het analytische en cijfergedreven McKinsey verschilt nogal van een ontwerpbureau als Lunar. Ontwerpen is omgaan met onzekerheid. Tijdens een ontwerpproces nemen ontwerpers duizenden beslissingen. Omdat het om zo’n enorme hoeveelheid gaat moet een flink gedeelte worden genomen op basis van ervaring en intuïtie. Je kunt niet elke beslissing in detail uitzoeken, dan duurt het simpelweg te lang. Wat niet gaat op intuïtie, wordt besloten op basis van bijvoorbeeld een gebruiksonderzoek onder tien mensen. Vaak is dat al genoeg om een goed ontwerp te maken. En wie ooit een gebruiksonderzoek met tien mensen heeft gepresenteerd aan disciplines die zich baseren op kwantitatieve data en statistische analyses, weet dat die disciplines daar heel anders tegenaan kijken.

Design was voor strategische adviesbureaus toch een beetje het gekke, creatieve neefje waar je op een feestje mee kon lachen en goed een biertje mee kon drinken. Maar hij was wel knettergek, nam beslissingen die nergens op gebaseerd zijn en had een grote bek. Oh, en hij vroeg een veel te laag uurtarief. Maar nu kopen grote bedrijven in Amerika volledige ontwerpbureaus op. DA is namelijk sneller dan een eigen club opbouwen én je hebt per direct een ervaren team. Het gekke neefje bleek stiekem toch AD te kunnen. De afgelopen jaren zijn grote bedrijven de waarde van ontwerpen gaan zien en zijn ontwerpbureaus steeds vaker strategisch advies gaan geven. De grenzen beginnen te vervagen. Hoe dat gaat uitpakken, zullen we de komende jaren zien. Als de ontwerpers mogen blijven werken op de manier waarmee ze groot zijn geworden en dat kunnen overdragen op hun nieuwe eigenaren, dan kan het nog leuk worden. Maar als het creatieve neefje moet gaan werken zoals zijn saaie familielid, dan zijn die duur gekochte ontwerpers snel vertrokken. Gekke neefjes houden niet van saaie feestjes.

Patenten

Tesla heeft zijn patenten op de technologie voor elektrische auto’s vrijgegeven. Het verleidde nrc.next ertoe om in een profiel van Tesia’s oprichter en eigenaar Elon Musk te concluderen dat ‘het Musk niet alleen om geld is te doen’. Hoogleraar en SER-lid Aukje Nauta zei naar aanleiding van het artikel op Twitter dat ‘de contouren van een prosociale economie zich beginnen af te tekenen’. Roel Welsing, hoofd Marketing van de Triodos Bank, zag in zijn column in Marketing Tribune in Testa’s actie een teken dat inmiddels ‘delen, co-creatie, openheid en transparantie vanzelfsprekend zijn’.

Naïef.

Wellicht dat geld niet het enige is wat Musk drijft, maar dat kun je niet afleiden uit het vrijgeven van patenten. Tesla maakt verlies. En hard ook, alleen al in het laatste kwartaal verloor het bedrijf 154 miljoen dollar. Het enige wat daartegen helpt, is meer auto’s verkopen. Daarvoor moet de elektrische auto het vertrouwen van consumenten winnen en dan helpt het als 1) er veel mensen in zo’n apparaat rijden en 2) de benodigde infrastructuur aanwezig is om elektrische auto’s op te laden. In Nederland rijden acht miljoen auto’s rond en volgens de RVO zijn zo’n vijftigduizend daarvan (deels) elektrisch. Dat is 0,6 %. Werk aan de winkel dus.

Superondernemer Musk heeft zijn sporen verdiend in Silicon Valley, onder meer als oprichter van PayPal. Bij start-ups in Silicon Valley is de regel: eerst marktaandeel veroveren en dan pas zoeken naar een businessmodel. Facebook harkte eerst zo snel mogelijk zo veel mogelijk gebruikers binnen en begon daarna advertentiemodellen te ontwikkelen. Dat is wat Musk nu aan het doen is. Hij zei het zelf al in de blogpost waarmee hij Testa’s actie aankondigde: door patenten te delen kan het aantal aanbieders van elektrische auto’s toenemen en kan de technologie zich sneller ontwikkelen. Precies wat nodig is om het op te nemen tegen de al ver ontwikkelde, misschien wel uitontwikkelde, verbrandingsmotor. En om te winnen van die andere veelbelovende technologie: waterstof.

Toyota kondigde begin dit jaar aan exact hetzelfde te doen als Tesla: al zijn patenten op een vernieuwende, milieuvriendelijkere aandrijftechnologie, in dit geval waterstof, vrijgeven. Wil Toyota nu ook al de wereld redden? Welnee, het beursgenoteerde Toyota wil vooral Toyota redden, door – net als Tesla – tractie te krijgen voor een van zijn nieuwe technologieën. En tractie kun je krijgen door je kennis te delen. VHS kon uitgroeien tot dé standaard voor videorecorders mede doordat uitvinder JVC andere fabrikanten toestond om VHS-videorecorders te produceren zonder te betalen voor de patenten. Dus zo revolutionair is de actie van Tesla ook weer niet.

Musk is bezig om een bedrijf groot te maken. Het kan zijn dat Musk dat doet voor het milieu of omdat hij ziet dat duurzame producten een enorm marktpotentieel hebben. Ik meen beide te zien. Maar dat leid ik niet af uit dat vrijgeven van patenten.

Mastodon