Wubbo

Als jongetje van 7 was een van mijn favoriete boeken – naast een boek over de menselijke voortplanting – ‘De Mens in de Ruimte’ van Chriet Titulaer. Ik heb het nog, de kaft ligt aan gort, de bladzijden zitten los. Alle informatie zoog ik op als een spons: hoe vaste-brandstof raketten werken, hoe astronauten in de ruimte eten en de bestellijst van de bezoekersshop van het NASA Space Center in Houston. Ik had mijn zinnen gezet op de levensechte replica van een astronautenhelm.

Een van de indrukwekkendste dingen op de kaft van het boek was de snor van Wubbo Ockels. Je kon Ockels er nog net achter onderscheiden. Hij was toen nog niet de eerste Nederlander in de ruimte, maar had de astronautentraining al gedaan en stond op de rol. Dus had hij zo’n supervette blauwe NASA-overall met badges overal. Het had iets magisch, het idee dat er een Nederlander een paar missies verwijderd was van een ruimtereis, van gewichtloos zijn, van ‘gelanceerd worden bovenop twee miljoen onderdelen die in elkaar zijn gezet door de laagste bieder die de overheid kon vinden’ (aldus John Glenn).

Door Wubbo Ockels was ruimtevaart niet iets wat ‘ze daar in Amerika’ deden, maar iets waar ‘we’ aan deden. En hoe klein de kans ook was, het feit dat daar een Nederlander werkte maakte werken in de ruimtevaart ineens reëler. Goed, er stonden honderden tests, jaren training, miljoenen subsidie en duizenden uren politiek gekonkel tussen mij en die stoel in de Space Shuttle, maar in principe kon het.

Ik las alle boeken over ruimtevaart die ik in de bibliotheek kon vinden. Mijn kamer stond vol met ruimtelego en technisch Lego. Ik ontwierp ruimtebases, ruimteschepen, vliegtuigen. En tegen de tijd dat ik een studie moest kiezen lag daar mijn interesse: bij het ontwerpen. Een luchtvaartingenieur van Fokker vertelde me dat niemand een heel vliegtuig ontwerpt, iedereen doet een klein deel. Ik wilde wel het geheel doen, zelf meer kunnen bepalen, en kwam uiteindelijk terecht bij Industrieel Ontwerpen in Delft.

In Delft werd Ockels – inmiddels hoogleraar bij Lucht- en Ruimtevaart – regelmatig aangevallen om zijn onmogelijk geachte projecten. Ook ik krabde me vaak genoeg achter de oren. Feit is dat hij als wis- en natuurkundige uit Groningen meer ingenieursmentaliteit bezat dan menig Delftse hoogleraar. Ockels wilde niet weten ‘hoe zit dit’, maar ‘kan dit’? Dus niet eerst alle benodigde kennis verzamelen, want dan ben je 50 jaar verder, maar bouwen en daarvan leren.

Dat deed hij met een doel: in de ruimte had hij gezien hoe dun onze atmosfeer is en zich gerealiseerd hoe kwetsbaar we dus zijn. Eigenlijk zou iedereen op aarde de ervaring moeten krijgen die hij onderging. Maar zeven miljard mensen met een Space Shuttle omhoog sturen is misschien niet het duurzaamste wat je kunt doen. Ook al werd dat ding gerecycled.

Wubbo Ockels liet een jongetje van 7 zien dat ook Nederlanders astronaut kunnen worden. Dit jongetje van 38 werd geen astronaut, maar wel mede door Ockels op het juiste spoor gezet. Het spoor van de droom.

Column voor De Ingenieur nummer 6, jaargang 126, juni 2014.

Filosoferen

Het thema van de Maand van de Filosofie is dit jaar ‘mens en techniek’. De heren en dames filosofen buigen zich over de rol van technologie in de maatschappij. Sommigen stellen dat het onderscheid tussen de mens en zijn middelen – technologie – niet meer te maken is. Vrij naar Marshall McLuhan: wij maken onze technologie en onze technologie maakt ons.

Een boeiende gedachte.

Ik zou graag filosoof zijn geweest. De titel filosoof is een vrijbrief om je mening te geven over bijna alles. Net als cabaretiers eigenlijk, maar bij filosofen wordt wat je zegt ook serieus genomen. Want: ‘filosofen zijn opgeleid om goed over ingewikkelde zaken na te denken’. Ergens hoop je dat iedereen die in Nederland hoger onderwijs heeft genoten heeft geleerd om goed na te denken. Maar de praktijk leert anders dus wellicht hebben de ze gelijk.

En nu buigen de filosofen zich dus over techniek. Je hebt overigens ook filosofen die zich hierin specialiseren. Techniekfilosofen. Dat zijn filosofen die wel eens een smartphone van dichtbij hebben gezien.

Maar dat ze zich buigen over de relatie tussen mens en techniek is terecht. De vraag die het oproept is: waarom doen ingenieurs dat zelf zo weinig? Als het gaat over de impact en wenselijkheid van technologieën houden de vormgevers van technologie zich verdomd stil. Als ingenieurs zich mengen in het publieke debat is dat vooral om technologie te verdedigen. ‘Met drones kun je niet alleen mensen bespioneren en doden, je kunt er ook voedsel en medicijnen mee afleveren.’ – ‘Fukushima was een incident. Kernenergie is de veiligste manier om energie op te wekken.’ – ‘Big data biedt fantastische mogelijkheden.’ Omdat wij als ingenieurs wat te verkopen hebben. Onze geweldige nieuwe vinding, een onderzoekslijn, de diensten van ons bedrijf. Het is allemaal promopraat.

Ingenieurs zijn te weinig zelfkritisch. Juist wij, die echt van de hoed en de rand weten, wij zouden ons moeten mengen in het debat over hoe technologie onze maatschappij beïnvloedt. Omdat wij onzinverhalen kunnen ontzenuwen, maar ook – vooral ook – omdat wij de gevolgen kunnen schetsen. Als we dat willen.

Dat ICT systemen en robots het werk van de middenklasse over gaan nemen en massale werkeloosheid van die bevolkingsgroep ineens een optie is, betekent dat we na moeten denken over hoe we onze maatschappij in gaan richten. Moet je mensen een basisinkomen geven? Kapitaal meer belasten dan arbeid? Wat zijn de gevaren van een overheid die alles weet van zijn burgers en van bedrijven die alles weten van hun klanten? Juist experts kennen de consequenties en moeten zich uitspreken over wat dit op termijn voor ons, voor onze samenleving, kan betekenen.

Ik heb mijn hele opleiding nooit één vakje ethiek of filosofie gehad. Nooit vroeg een begeleider mij toen ik een Furby-achtig ding ontwierp waarvan in potentie miljoenen exemplaren gemaakt zouden worden die na 6 maanden in de kast belanden: zou je dit wel doen? Krijgen civiel ingenieurs de vraag voorgelegd of ze een palm-eiland op moeten spuiten voor een autoritair, ondemocratisch regime? Nee, hoeft niet, want wij houden ons bezig met technologie.

Ingenieurs zijn niet instrumenteel of waardenvrij. Het is te makkelijk om te zeggen: ‘Wij doen gewoon ons werk. Wij bouwen wat mogelijk is. De vraag of iets gebouwd moet worden en wat de consequenties daarvan zijn is te belangrijk om over te laten aan alleen filosofen en politici.

Column voor De Ingenieur nummer 5, jaargang 126, mei 2014.