Stoelplaatsing

De vakantie komt er weer aan: tijd voor zon, zee en genaaid worden door Transavia. Bij deze vliegtuigmaatschappij annex vakantieveevervoerder moet je inmiddels bijbetalen om in het vliegtuig naast elkaar te zitten. Bij een vlucht van drie uur zit je liever niet in de oksel van een wildvreemde en het is wel zo leuk om alvast de vakantievoorpret te kunnen delen met je geliefde. Dus dan denken ze bij Transavia: kassa.

De eerste keer dat ik met de stoelkeuzeoptie geconfronteerd werd belde ik de helpdesk van Transavia: ‘Meneer, waarschijnlijk zit u gewoon bij elkaar, maar… als u er écht zeker van wilt zijn, adviseer ik u om een stoel te reserveren.’ Ik besloot niet mee te doen aan deze psychologische oorlogsvoering en te wachten tot 48 uur voor vertrek, wanneer ook de niet-stoelbetalers een stoel mogen kiezen. Wat bleek: voor zowel de stoelen aan het gangpad als die aan het raam moest bijbetaald worden. Per rij was er maar één stoel – de middenstoel – gratis. Kortom, als je naast elkaar wilt zitten móést je wel bijbetalen. Zelfs gezinnen met kinderen zitten niet gratis bij elkaar, of je moet bereid zijn om je 2,5 uur voor vertrek op het vliegveld te vervoegen.

Vliegtuigmaatschappijen zijn al een tijdje bezig om ‘de keuzevrijheid van de passagier te vergroten’. De prijs waarmee geadverteerd wordt, is alleen nog maar een kale ticketprijs, als een instapmodel auto, zonder extra’s als lichtmetalen velgen, airco of een leuke stereo. En bijbetalen voor een stoel met extra beenruimte of voor het meenemen van ruimbagage, prima. Maar mensen laten betalen als ze naast elkaar willen zitten, dat gaat ver. Als in transatlantisch vliegen ver.

Het Kano-klanttevredenheidsmodel stelt dat producteigenschappen op drie manieren klanttevredenheid kunnen beïnvloeden. Aantrekkingskwaliteiten maken klanten blij, maar mensen worden niet ontevreden als je die weglaat. Eendimensionale kwaliteiten maken mensen blij als er meer van zijn en minder blij als er minder van zijn. En dan heb je nog de ondergrenskwaliteiten. Die maken mensen niet blij als ze aanwezig zijn, maar wel ontevreden als ze er niet zijn. Een auto zonder remmen, een hotelkamer zonder stromend water, een vliegreis zonder naast elkaar te zitten.

Wellicht is betalen voor ondergrenskwaliteiten gewoon de nieuwe strategie van Transavia. In dat geval heb ik nog wel een paar tips: bijbetalen voor een stoelriem bijvoorbeeld. Of als je in het gangpad een stewardess wilt passeren: ‘Ja, ik zíé dat u naar de wc moet meneer, maar dan moet u toch echt eerst 15 euro gangpadpassagetoeslag afrekenen.’

Deze column verscheen op 16 juni 2018 in de Volkskrant.

*****

Mis geen ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me via Facebook of Twitter.

Printerhandleiding

Geachte printergebruiker,

Wij als gezamenlijke printerfabrikanten hebben besloten deze universele printerhandleiding uit te brengen, omdat onze eerder uitgebrachte handleidingen niet helemaal bleken aan te sluiten bij de praktijk. Deze handleiding geldt voor elk model inkjetprinter; u kunt haar gewoon uitknippen en boven uw printer hangen.

Papierselectie. Hier kunnen we kort over zijn: afblijven. In theorie kunt u allerlei verschillende formaten afdrukken, dubbelzijdig en al, maar dan moet u wel op een onmogelijk aantal verschillende plaatsen het nieuwe papierformaat instellen. In het programma waarin u werkt (bijvoorbeeld Word), in het printerdialoogvenster én op de printer zelf. Dus in de praktijk print u kerstkaarten in een hoekje van A4-papier en heeft u een enveloppe met op allebei de kanten een ander adres. Kortom, laat deze instellingen voor wat ze zijn. Waarom zitten al die functies er dan toch op? Omdat het beter verkoopt.

Vastzittend papier. Op het scherm van uw printer verschijnt een onduidelijke foutmelding vergezeld van een vage suggestie voor een oplossing. Volg deze niet op, maar wrik gewoon de klep aan de achterkant open. Daartoe hebben we een héél klein palletje aangebracht, dat op de tast niet te vinden is. Dat is niet zo handig, want printers staan meestal met de achterkant tegen de muur en flink ingebouwd enzo, maar ja, wie print er dan ook dubbelzijdig? Ons advies: trek die hele printer naar voren, ruk de duplexunit eruit en dan heel hard aan het vastzittende papier rukken. Waarschijnlijk scheurt het dan, maar meestal kun je met een schaar of zoiets de snippers er nog wel uit krijgen.

Waarschuwing inktniveau. Ja, dit is een pijnlijk puntje, maar die slaan dus nergens op. Kunt u gewoon negeren. Dit moest van marketing, want die geven die hele printer bijkans voor niets weg en dat moeten we terugverdienen met de cartridges. Onze tip: gewoon doorprinten tot je strepen krijgt.

Printsnelheid vergroten. Het is mogelijk dat uw printer niet de geadverteerde printsnelheid haalt. Om de snelheid te halen van 200 pagina’s per minuut is het van belang dat u de resolutie verlaagt tot 20 dpi, de printkwaliteit op ‘laag’ zet en een afbeelding print van 2 bij 2 centimeter. Daarnaast moet de kamertemperatuur tussen de 24,3 en de 26,2 graden liggen.

Draadloos scannen. HAHAHAHAHAAAA. (Wat denk je zelf?)

Veel plezier Succes met uw aankoop.

P.S. De universele handleiding voor kantoorprinters volgt binnen enkele weken, zodra onze topingenieurs erachter zijn hoe die dingen werken.

Deze column verscheen op 9 juni 2018 in de Volkskrant.

*****

Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me op Facebook of Twitter.

Handgemaakt

In de draaghoes van mijn elektrische piano zit een labeltje met ‘handmade in China’. Het is me niet helemaal duidelijk wat ik hiervan moet vinden. Als Louis Vuitton op een tas zet dat deze handgemaakt is, dan snap ik waarom. Dat zegt: dit is geen massaproduct. Dit komt niet van een lopende band, dit is gemaakt met zorg en aandacht en witte handschoentjes. Maar op een pianotas van 69 euro roept ‘handgemaakt in China’ eerder het beeld op van een enorme fabriekshal, waarin eindeloze rijen werknemers pianotassen in elkaar naaien. ‘Waarom doe je het niet machinaal?’, denk je dan.

Want machines zijn doorgaans beter dan mensen in het eindeloos en met grote precisie uitvoeren van dezelfde handeling. Goed, gezien de problemen van Elon Musk bij de vrijwel volledig geautomatiseerde productie van Tesla’s Model 3 moet je machines niet álles laten doen, maar doorgaans draait een industrieel geproduceerde versnellingsbak wel soepeler dan een handgemaakte. Dat is nou juist een van de grote zegeningen van de industriële productie en daarmee samenhangende standaardisatie: ál je producten zijn hetzelfde, met minimale afwijkingen. Eind 19de eeuw noemde een Amerikaanse fabrikant van sanitair zichzelf, om de minimale afwijkingen in hun productieproces te benadrukken, Standard Sanitary Manufacturing Company. Tegenwoordig zal een bedrijf zich niet graag associëren met het woord ‘standaard’ en onderscheid je je juist met ‘handmade’. Want dat betekent: in kleine oplage en met aandacht.

Bij mij op het lab aan de TU Delft zat ooit een afstudeerder die voor een grote fabrikant van keukenapparatuur moest uitzoeken wanneer mensen eten zien als ‘huisgemaakt’. En daarmee werd dan gedoeld op de vrij brakke, maar inmiddels gangbare vertaling van ‘homemade’. Geen fabrieksvoedsel, maar ‘echt’ zelfgemaakt eten.

Dat bleek vrij simpel. Mensen zien eten als huisgemaakt als de ingrediënten grof zijn gesneden en variëren in vorm en afmeting. Dus, wil je zelf huisgemaakte appeltaart maken: pak een mes en doe een blinddoek om. Dit inzicht was voor de maker van keukenapparatuur niet per se goed nieuws, want het is lastiger om een machine te maken die ingrediënten in ongelijke stukken hakt dan eentje die gelijkmatige stukjes maakt.

Dat is het merkwaardige aan het ‘handmade in China’ in mijn pianotas. Het is niet zo dat productieafwijkingen de tas een bepaalde extra charme zouden geven. En het ding is ook niet exclusief, integendeel zelfs. Mijn pianotas is handgemaakt omdat de fabricage van tassen en kleding voor een groot deel niet te automatiseren valt. Vrijwel elke tas en kledingstuk is ten minste gedeeltelijk handgemaakt en dat zegt vrij weinig over de kwaliteit. Dat bleek ook toen mijn tas na een half jaar uit elkaar begon te vallen. In grote, ongelijke stukken, dat dan weer wel.

Deze column verscheen op 2 juni 2018 in de Volkskrant.


Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me op Facebook of Twitter.

Vakantiehuisjes

Ik doe het licht aan in ons huurhuisje op een vakantiepark in Vaals. Ja, ik had ooit principiële bezwaren tegen een verblijf op een vakantiepark waar de mascotte Bollo de Beer heet, maar ik heb nu drie kinderen en Bollo heeft een subtropisch zwemparadijs.

Ik druk de knop in en onze woonkamer-voor-een-week baadt ineens in een koud, groenig licht uit een vermoedelijk Transsylvanisch led-peertje. Een ander lampje blijkt stuk. Als een monteur het kapotte lampje komt vervangen, vraag ik of hij niet toevallig ook een wat gezelliger lampje heeft. ‘Dat hoor ik wel vaker’, zegt hij, ‘maar dit is het enige type dat we hebben. Dat beslist inkoop.’

Een dergelijke manier van werken zou ontwerphistoricus John Heskett kunnen kwalificeren als typerend voor een industriële maatschappij. Heskett betoogt dat de manier waarop we onze producten maken door de eeuwen heen is beïnvloed door het type maatschappij waarin we leven.

Jager-verzamelaars maakten hun eigen gereedschappen. Ze waren tegelijk gebruiker, ontwerper en maker, waardoor ze hun eigen gebruikersinzichten snel konden verwerken. Toen we van jager-verzamelaars boeren werden, gingen sommigen – de ambachtslieden – zich specialiseren in het maken van gereedschappen. Hierdoor stegen de kennis en vaardigheid, maar werden gebruiker en maker wel twee verschillende personen. Daarna, bij de overgang naar industriële productie, viel de rol van maker ook uiteen: de ontwerper bedacht hoe het eruit moest zien en de producent maakte dat.

Dat is er aan de hand in vakantiehuisjes. Mijn gebruikersfeedback over het lampje moet via de maker (de monteur) naar de ontwerper (de afdeling inkoop). Terwijl, in je eigen huis pas je voortdurend van alles aan. Nadat je erin bent getrokken, kom je al snel tot de ontdekking dat de eettafel toch in die andere hoek moet. Je verhangt eens een lampje. Misschien trek je zelfs twee kamers samen. Zo optimaliseer je je oorspronkelijke ontwerp steeds verder. Dat kan, want je bent én gebruiker én ontwerper en als je ook maar een beetje handig bent ook maker.

Goed, of iedereen jouw woning net zo mooi en fijn vindt als jij blijft natuurlijk een kwestie van smaak. Maar er zullen maar weinig mensen zijn die graag een week doorbrengen in het licht van een Transsylvanisch ledlampje.

Deze column verscheen op 26 mei 2018 in de Volkskrant.

*****

Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me via Facebook of Twitter.

Paspoortkermis

Oké, misschien moet ik niet pas op de ochtend dat ik een nieuw paspoort ga aanvragen gaan kijken of ik nog een pasfoto heb. En, zo blijkt, op maandagochtend voor tien uur is er in Delft geen enkele fotozaak geopend.

Dan maar hopen dat er op het stadskantoor zo’n fotohokje staat. Jawel! Het apparaat blijkt echter alleen muntgeld te accepteren. Ik naar de receptie om wat kleingeld te pinnen. Kan niet, want het hele stadskantoor werkt ‘cashloos’. Behalve dat pasfotohokje dus. Maar, zo zegt het verder vriendelijke baliepersoneel, ik kan wél pinnen om de hoek bij GWK en dan het briefgeld in de wisselautomaat stoppen. En als de GWK-pinautomaat niet net op dat moment een Windows XP-opstartscherm had getoond, had dat inderdaad gekund. Dan maar een croissantje kopen bij de AH to go en de medewerker vragen of ik er wat extra geld bij mag pinnen.

Na nog een tussenstop bij de wisselautomaat kan ik eindelijk het fotohokje in. Ik ga netjes volgens de instructies rechtop zitten. Mijn ogen tussen de markeringslijnen, ik maak mijn oren vrij en kijk alsof ik totaal geen levenslust meer heb, zoals dat tegenwoordig moet van de paspoortgestapo. Een digitaal ingeblikte Vlaamse stem telt met een absurde computerintonatie tot drie en dan… krijg ik een rood kruis te zien omdat mijn foto niet aan de eisen voldoet. Nog een keer alle richtlijnen langs en nog een foto. Wederom een rood kruis. Het apparaat geeft aan dat de volgende foto mijn laatste poging is. Ik heb geen idee wat ik bij de eerdere foto’s fout heb gedaan, maar oké, op hoop van zegen dan maar. Weer niet. F*&K! Geen contant geld meer. O wacht, ik mag tóch nog een keer, het apparaat begint weer bij foto 1. Sym-pa-thiek.

Uiteindelijk probeer ik het negen keer, op alle mogelijke manieren, maar geen enkele keer geeft de computerfotograaf zijn fiat voor de opname van mijn pasfoto in een paspoort. Ik druk toch maar op print. Ik voldoe aan alle regels, het zal wel aan de software liggen. Als ik eindelijk bij de balie zit, is het eerste wat de medewerkster zegt: ‘O, die foto gaat niet werken, dat zie ik nu al. Er zit geen goedkeurstempel op.’ En net als ik gillend gek wil worden, zegt ze erachteraan: ‘Maar ik zie al wat er aan de hand is, je hoofd is te groot.’ Pardon? ‘Je moet met je hoofd helemaal tegen de achterwand gaan zitten. Anders werkt het niet. Komt vaker voor, hoor. Als je daar bij mijn collega even deze foto laat zien, dan krijg je een speciaal muntje en kun je een nieuwe foto maken.’

Echt, mensen zijn de enige reden dat automatisering nog een soort van werkt.

Deze column verscheen op 19 mei 2018 in de Volkskrant.

*****

Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me via Facebook of Twitter.

Crematoria

Alles klopt op een uitvaart. Als het regent is het toepasselijk, als de zon schijnt ook. Geëmotioneerd gehakkel tijdens een toespraak raakt, in plaats van dat het stoort. Op een begrafenis luister je welwillend naar muziek van Hepie & Hepie, als dat nou eenmaal de keus van de overledene was.

Over uitvaarten ligt een hele dikke mantel der liefde. Maar zelfs die is niet dik genoeg om van crematoria of uitvaartcentra iets van een acceptabele plaats te maken. Zouden er serieus mensen zijn die het liefste afscheid nemen van hun dierbaren in een ruimte van kaal beton, zwart-glimmende tegels en met een nuffig systeemplafond? Waarom hebben crematoria altijd de uitstraling van een crematorium?

Het lijkt wel alsof we, toen we uitvaarten steeds meer buiten de kerk gingen houden, hebben gezegd: ‘Goed, dan maken we een ruimte net als een kerk, maar dan zonder de religieuze bijbetekenis, de gebrandschilderde ramen, houten bankjes en zonder ornamenten en beelden. Wat houden we dan over? Iets kils met klapstoelen? Prima, doen we.’

Natuurlijk heb je verdriet bij een uitvaart, maar zou dat niet juist een reden moeten zijn om de ruimte waarin het afscheid plaatsvindt iets van warmte of troost te laten bieden? Die kilte van uitvaartaula’s en crematoria slaat de boel – excusez le mot – dood. De hele ruimte lijkt te zeggen: hou alles binnen, toon geen emotie. Je gaat als vanzelf fluisteren en het voelt ongepast om een knuffel te geven, dus sta je ineens stijf handjes te schudden.

Ik was bij het afscheid van de moeder van een goede vriend van mij. Het vond plaats op een landgoed waar meestal feesten en bruiloften worden gehouden, in een van de bijgebouwen, een voormalige boerderij. Veel groen eromheen, maar dan niet van dat ingetogen zelfs-de-planten-zijn-verdrietig groen. Binnen een strooien dak, houten balken, oude rode plavuizen. Na afloop stonden we buiten op een terras, dronken een glas en aten wat, terwijl kinderen speelden in een zandbak en een speelhuis.

‘Dit is een goeie plek’, zei ik tegen mijn vriend. ‘Ja’, zei hij, ‘ik verdomde het om afscheid van haar te nemen in zo’n naargeestig uitvaarttheater.’ Hij had gelijk. Ik zag voor het eerst in tijden een uitvaart waarbij de locatie een beetje meewerkte.

Deze column verscheen op 12 mei in de Volkskrant.

Inclusief ontwerpen

Soms heb je een blik van buiten nodig om weer te zien hoe bijzonder je eigen omgeving is. De BBC maakte een filmpje over de maatregelen in Nederland om blinden en slechtzienden makkelijker hun weg te laten vinden in het openbaar vervoer. De reportage toont de bekende geleidelijnen die mensen met een visuele beperking door stations leiden, hoe er op kruisingen daarvan speciale, doffer klinkende tegels zijn aangebracht en dat er op trapleuningen en ov-poortjes nu ook braillemarkeringen staan.

De ontwerpfilosofie hierachter wordt design for all of inclusive design genoemd. Het idee van inclusief ontwerpen is dat zoveel mogelijk mensen, onafhankelijk van zaken als leeftijd, functiebeperking of leesvaardigheid, goed in staat zijn om producten, gebouwen en diensten te gebruiken. Soms moet je daarvoor extra maatregelen nemen, zoals een doventolk bij het journaal, of de maatregelen voor visueel beperkten op stations. Maar idealiter is iets zo ontworpen dat het geen gebruikersgroepen uitsluit en er dus geen extra maatregelen nodig zijn.

Mensen in een rolstoel worden nu op stations met een verrijdbare schans de trein in en uit geholpen. Op zich goed dat rolstoelers op deze manier toch met de trein kunnen, maar je moet het elke keer melden als je op reis gaat, zodat er medewerkers klaar staan. En als je een aansluiting mist, loop je het risico dat je op de plaats van bestemming niet de trein uit kunt. Maar los van de logistieke uitdaging en de stevige extra kosten plaatst deze oplossing rolstoelers in een nog grotere uitzonderingspositie dan ze al hebben, terwijl je wilt dat mensen met een functiebeperking zo volwaardig en zelfstandig mogelijk mee kunnen doen in de maatschappij.

Daarom wordt er nu aan gewerkt om de toegang tot treinen gelijkvloers te maken. Dat maakt rolstoelers zelfstandiger, maar is óók prettiger voor bijvoorbeeld mensen met een kinderwagen of voor iemand die tijdelijk op krukken loopt. Wat goed is voor mensen met een functiebeperking kan vaak ook prettiger werken voor andere gebruiksgroepen.

Een uitzondering is misschien de welbekende witte geribbelde geleidetegel, waar je je met hoge hakken lelijk op kunt verstappen. Dus zijn er subtielere markeringen ontwikkeld, om ook rekening te houden met de zelfopgelegde functiebeperking die hoge hakken zijn.

Deze column verscheen op 5 mei in de Volkskrant.

Afzakhelmpjes

Ik heb me lang afgevraagd of het überhaupt wel de bedoeling is dat kinderen hun fietshelmpjes op het hoofd dragen. Hoewel die dingen voorzien zijn van tachtigduizend riempjes en instelmogelijkheden, twee seconden nadat je ze netjes midden op het hoofd van je kind hebt geplaatst, zitten ze op het achterhoofd, voorhoofd of een van beide zijhoofden.

‘Kijk’, zei de mevrouw van de fietsenwinkel toen ik kwam klagen over het afzakkende helmpje, ‘u moet dit wieltje hierachter stevig aandraaien zodat u het helmpje op het hoofd van uw kind klemt.’ Dus ik het wieltje goed aandraaien, maar denk maar niet dat het helmpje bleef zitten. Wel begonnen mijn kinderen te klagen over hoofdpijn. Ik heb ook nog een keer het riempje zo strak aangetrokken dat er een velletje tussen de sluiting terecht kwam. Dat was dus drie maanden lopen naar school.

Maar toen stiefelden we tijdens een vakantie weer eens binnen bij de Decathlon. Op een of andere manier wandelen we elke vakantie – zeker in Frankrijk – even binnen bij deze IKEA voor sportspullen: ze ontwerpen bijna alles zelf en verkopen het onder eigen huismerken. Voor de gein plofte ik een rondslingerend helmpje op het hoofd van mijn oudste zoon. En het bleef zitten. Midden op het hoofd. Ik het riempje dichtdoen. Geen centje pijn. Prijs: €14,95. De helft van wat ik bij de fietsenmaker had betaald voor ons huidige afzakhelmpje.

Het grootste verschil is dat het Decathlonhelmpje in de basis een skatehelmpje is. De meeste fietshelmpjes voor kinderen zijn gebaseerd op wielrenhelmen, die vooral bovenop het hoofd zitten. Doordat skatehelmpjes het hoofd omsluiten zitten ze stabieler. Verder lijken de Decathlonontwerpers beter te hebben gekeken naar de fysieke afmetingen van een kinderhoofdje en naar hoe je een prettige sluiting en riempjes maakt. En dan is het ook nog goedkoper.

Dat kan een goed ontwerp doen: meer waarde voor hetzelfde geld (of zelfs minder). Dat Decathlonhelmpje is niet beter door duurder materiaal of geavanceerdere productiemethoden, maar omdat er op een andere manier – en beter – is nagedacht. Binnenkort in de meivakantie ook maar zo’n helmpje halen voor mijn andere twee kinderen. Tot die tijd: helmpje op, wieltje aandraaien, paracetamol erin en hup naar school.

Deze column verscheen op 28 april 2018 in de Volkskrant.

******
Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg Jasper op Facebook of Twitter.

Geheugensteuntjes

De blauwe envelop van de Belastingdienst is niet alleen maar een hoesje voor een informatiedrager. Voor heel veel mensen is het ook een geheugensteuntje. Na binnenkomst blijft hij – geopend of ongeopend – rondzwerven. Van de keukentafel via de piano naar het bureau. Maar je weet de hele tijd: ik moet hier nog wat mee.

Hoe anders is dat als de Belastingdienst een mailtje stuurt. Ook daarbij kun je niet direct zien wat de boodschap is. Je weet alleen maar dat er een bericht voor je klaar staat in je berichtenbox op mijn.belastingdienst.nl. Maar waar een ongeopende blauwe envelop op een goede manier hinderlijk in de weg blijft liggen zakt een mailtje makkelijk weg in de stroom van berichten in je mailbox.

In onderzoek dat het Nibud de afgelopen week presenteerde, identificeerde de budgetorganisatie twee risicogroepen als het gaat om de digitalisering van onze financiën. Jongvolwassenen – die al veel digitaal doen – kunnen het overzicht kwijtraken. Deze groep ziet mailtjes met belangrijke documenten over het hoofd en voert eigenlijk geen administratie. Ze hebben wel allerlei digitale documenten en inlogs bij mijn.organisatie.nl’s, maar niet één plek voor het overzicht. Geen multomap, zeg maar. De administratie bijhouden, daar zijn ouderen doorgaans vaardiger in, maar van hen heeft een gedeelte dan weer moeite met de omgang met digitale systemen.

Ik pleit niet tegen de digitalisering, die kan namelijk veel voordelen bieden. Maar digitalisering kan maatschappelijke problemen veroorzaken als je het alleen maar ziet als het omzetten van informatiestromen van de fysieke naar de digitale wereld. Het is veel meer. Het is ingrijpen in leefpatronen. Dus moeten we anders digitaliseren. Niet alleen ict-experts laten analyseren welke informatie door de systemen gaat en dat dan in de computer stoppen, maar ook gebruiksonderzoekers laten uitzoeken hoe mensen nu omgaan met die informatie. Hoe zorgen ze dat ze rekeningen op tijd betalen? Hoe doen ze hun administratie?
Als je zo gaat kijken, leer je een papieren rekening niet alleen te zien als een brokje informatie, maar ook als een geheugensteuntje. En dan weet je dat als je dat gaat digitaliseren, het alleen aanbieden van de informatie niet voldoende is. Je zult ook dat geheugensteuntje en de archieffunctie moeten ontwerpen.

Deze column verscheen op 21 april 2018 in de Volkskrant.

*****
Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn en volg Jasper op Facebook of Twitter.

Facebook

Naast de privacyproblemen waar de afgelopen weken zoveel over te doen is geweest, geven ook veel mensen aan dat ze overwegen te stoppen met Facebook omdat ze er te veel tijd op doorbrengen en door het digitale contact hun vrienden en familie te weinig in het echt of telefonisch spreken.

Je kunt er erg zin in hebben en dan toch achteraf denken: ‘Dat had ik niet moeten doen.’

De gebruikservaring van producten kan worden opgedeeld in verschillende tijdspannes. Je hebt de momentane gebruikservaring: hoe iets voelt terwijl je het gebruikt. Bijvoorbeeld de frustratie door een onhandige knop. Daarnaast heb je de episodische gebruikservaring: aan het eind van een gebruikssessie maak je als het ware de balans op over het gebruik van een product of dienst. Na de eerste keer OV-fiets: ‘Zo, dat is best handig zeg.’ En dan heb je nog de cumulatieve gebruikservaring, die een optelsom is van alle episodische gebruikservaringen.

Daar zit hem de crux van Facebook. De momentane gebruikservaring is prima. Alleen is het systeem met behulp van gedragswetenschappers zo ontworpen dat je er steeds weer naartoe trekt en er te lang op blijft hangen. En dat voelt niet goed. Facebook is als eten bij McDonald’s: je kunt er erg zin in hebben en dan toch achteraf denken: ‘Dat had ik niet moeten doen.’ En dát kan uiteindelijk leiden tot een cumulatieve gebruikservaring die ondanks die supergebruiksvriendelijke interface alsnog negatief uitpakt.

Iets vergelijkbaars zie je bij Booking.com. Dat bedrijf heeft op basis van gebruiksdata zijn site volledig geoptimaliseerd op conversie, het stimuleren van aankopen. En een van de belangrijkste manieren om gebruikers over te laten gaan tot aankopen is het bezorgen van stress. ‘Nog slechts één kamer beschikbaar!’ en dat dan in knipperend rood-geel. Boeken via Booking.com is snel, makkelijk en stressverhogend. Bij mij wordt de cumulatieve gebruikservaring steeds negatiever. Ik gebruik de site wel, maar wil dat eigenlijk niet.

Zo’n steeds negatievere cumulatieve gebruikservaring komt niet naar boven uit de datasets van Facebook en Booking, want die gaan over de momentane gebruikservaring. Tot het ineens omslaat.

Deze column verscheen op 13 april in de Volkskrant.

********

Mis nooit meer een ‘Hoe moeilijk kan het zijn?’ en volg me via Facebook (jawel) of Twitter.

Mastodon