Verpakkingen

Vertel nooit aan je omgeving dat je aan verpakkingskundigen een presentatie gaat geven over gebruiksgericht ontwerpen, want je bent ineens het aanspreekpunt voor een onnoemelijke hoeveelheid frustratie.

Rijstzakken die gemaakt zijn van plastic dat, zodra je het een klein beetje inscheurt, gelijk doorscheurt waardoor alles op de grond belandt. Een blisterverpakking scheermesjes die alleen te openen is met een betonschaar. De zak worstenbroodjes waarop van alles wordt aangeprezen, van winacties tot het adres van de fabrikant, maar niet wat de bereidingstijd is (o wacht, toch, in 7 punts lettergrootte). Of dat er heel duidelijk op staat hoe lang de croissantjes in de oven moeten, maar niet op welke temperatuur.

Goed, voorbeelden te over. Maar waarom? Omdat er in de levensmiddelenindustrie heel veel belangrijker is dan een gebruiksvriendelijke verpakking. Smaak. Of voedselveiligheid. Verpakkingen moeten zo ontworpen zijn dat je kunt zien of ze al eens geopend zijn door iemand anders, om besmetting of vergiftiging te voorkomen. En dan nog duurzaamheid, prijs en – niet te vergeten – marketing.

Waardoor de marketeer van thee weigert het stripje waarmee je de verpakking makkelijk opent (de ’tear strip’) rood te maken, want dan wordt haar mooie verpakking minder mooi. En dus zit u met een onzichtbaar en daardoor vrijwel nutteloos tearstripje.

Oorzaak onbekend

Door al deze prioriteiten, hoe logisch ook, komt gebruiksgemak iets verder op de achtergrond dan wenselijk voor een zondags ontbijtje zonder krachttermen. En toch is een gebruiksvriendelijk verpakkingsontwerp mogelijk. Veel benodigde kennis is aanwezig en als er iets meer moeite wordt gestoken in de ontwerpfase kun je een verpakking bedenken die veilig, goedkoop, duurzaam én gebruiksvriendelijk is.

Maar dat gaan voedselbedrijven alleen doen als ze het idee hebben dat de klant daar tevredener van wordt. En daar zit de crux. U koopt geen boterhamworstje minder om een kapotgescheurde verpakking. Tenminste, niet voor zover de fabrikant weet. Voedselfabrikanten zitten niet bij u aan het ontbijt, dus zij zien uw frustratie niet, zij zien alleen de verkoopcijfers. En áls die al lager zijn door een irritante verpakking, dan is die oorzaak bij hen vaak onbekend.

Dus mocht u gefrustreerd zijn door die openscheurende rijstzak: meld dat bij de fabrikant. Tweet eens een foto van een tearstripje, bel eens over een blisterverpakking. Dan komt het onderwerp op de agenda. Die verpakkingskundigen die ik sprak, die willen wel.

Deze column verscheen in de Volkskrant op 13 februari 2016
Foto: Purrpl_Haze

De OV-fiets

Op het succes van de ov-fiets lijkt geen maat te staan. Maakten in het introductiejaar 2004 de 11.000 abonnees nog 100.000 ritten, in 2015 waren dat 200.000 abonnees en bijna 1,9 miljoen ritten per jaar. In de tussenliggende jaren was een toename van het aantal abonnees tussen de 30 en 40 procent geen uitzondering.

Maar op het station een fiets huren kon al sinds de jaren vijftig, waarom dan nu dit succes? Hebben ze een nieuwe behoefte ontdekt? Is het slimme marketing? Het antwoord duurt drie seconden. De drie seconden die het duurt om een ov-fiets ‘uit te checken’. Je loopt met je fiets langs de stallingmeneer (of -mevrouw), die scant je fiets en je ov-chipkaart en klaar.

Niks nieuwe behoefte, niks slimme marketing

Stel daar de oude betaalprocedure van huurfietsen in stationsfietsenstallingen tegenover: je moest een formuliertje invullen met je gegevens. Dan moest er een kopie worden gemaakt van je legitimatiebewijs, want als je ervandoor ging met je fiets, dan wilde de eigenaar je wel kunnen vinden. En tenslotte moest je een borg betalen van – als ik even diep graaf in mijn geheugen – iets van 50 gulden, voor het geval je schade veroorzaakte. In het ergste geval kon je ook niet pinnen. Een complexe procedure die traag en door alle handelingen ook nog eens duur was. En na afloop van die slepende procedure kreeg je dan ook nog vaak uit een stoffige hoek van de stalling een wat ongemakkelijk en niet per se goed onderhouden rijwiel in je handen geduwd.

Het slimme van de stichting die de ov-fiets lanceerde (de NS namen de dienst later over) is dat ze de meest arbeidsintensieve handeling van de verhuur – registratie van persoonsgegevens, legitimatie en borg inleveren – buiten het verhuurproces plaatste. Je schrijft je online in en ontvangt een pasje waarmee je je legitimeert. In eerste instantie was dit een pasje met een streepjescode, later werd dat de ov-chipkaart. Door de registratie hebben ze je gegevens en je hebt ze gemachtigd, dus op het moment dat je er vandoor gaat met een fiets of schade veroorzaakt weten ze jou en je bankrekening te vinden. Hierdoor duurt de uitleenprocedure de eerdergenoemde drie seconden en kan de prijs voor een verhuurbeurt omlaag.

Kleine dingen

Niks nieuwe behoefte, niks slimme marketing. Gewoon, een klein stapje uit het gebruik dat niet lekker loopt op een slimme manier verbeteren, dat kan genoeg zijn om van een kwakkelende dienst een succesformule te maken. Soms zit groot succes in kleine dingen.

Deze column verscheen in de Volkskrant op 30 januari 2016
Foto: Alper Çuğun

Rookmelders

Midden in de nacht worden mijn hersens doorsneden door een snerp. Geen wekker, geen autoalarm, oh wacht… rookmelder. Dus daar sta ik dan, op blote voeten op de overloop, slaapdronken te kijken naar de witte schijf die vanaf het plafond moord en brand naar me schreeuwt. Of eigenlijk alleen brand, maar dan wel weer zo hard dat ik langzamerhand in staat ben om iemand te vermoorden. En ja hij piepte wel af en toe en ik vermoedde wel dat dat betekende dat ik de batterij moest vervangen, maar dat kwam er maar niet van.

Ik pak een stoel, strek mijn arm uit en red het net niet. Shit shit shit. Snel naar beneden voor het keukentrapje. Mijn vriendin is inmiddels ook uit bed en kijkt met haar vingers in de oren toe hoe ik het trapje opklim.

Eindelijk is het apparaat binnen handbereik en zal het geluid dat als een stalen spijker mijn hersens pijnigt verleden tijd zijn. Ware het niet dat mijn IKEA-rookmelder twee knoppen heeft die identiek van vorm zijn. Je kunt ze alleen onderscheiden doordat er in reliëf op staat waarvoor ze zijn en dat is dus vanaf mijn keukentrapje niet te lezen.

HUSH
Het had geholpen als de knop die het alarm uit zet duidelijk gemarkeerd is zolang het alarm af gaat

Goed, ding van het plafond halen dan maar. Bij nadere inspectie onder goed licht blijken de knoppen gelabeld met ‘Hush’ en ‘Test’. En naast ‘Test’ in iets kleinere letters ’test weekly’. Hahaha. Als iedereen die wekelijks al zijn rookmelders test nu even zijn hand op wil steken? Goed, jullie zijn dus degenen die volgens de juristen van IKEA recht hebben op een vergoeding mocht je rookmelder het niet doen bij brand. Ik druk op Hush en het apparaat wordt eindelijk stil.

Het had geholpen als de knop die het alarm uit zet duidelijk gemarkeerd is zolang het alarm af gaat. Bijvoorbeeld door hem semi-transparant te maken met een rood ledje erachter, of door de knop naar buiten te laten schieten zodra dat alarm klinkt. Zodat ‘ie als het ware zegt: hier drukken als je WILT DAT DAT VERSCHRIKKELIJKE GELUID STOPT. Als je mensen blootstelt aan gekmakend geluid moet de interface ultiem helder zijn.

Tien minuten later schrik ik wakker omdat het ding wéér af gaat. Hush blijkt te betekenen dat je tien minuten respijt krijgt om de rook te verdrijven. Óf de batterij te vervangen, wat ik dus zojuist niet gedaan heb. Ik ruk de batterij eruit. Dan maar brand, ik wil nu gewoon slapen.

Deze column verscheen in de Volkskrant op 23 januari 2016

Geboortekaartjes

Dialoogteksten, bijvoorbeeld in computerprogramma’s, moeten kort maar duidelijk zijn. ‘Windows wordt geïnstalleerd. Schakel de computer niet uit.’ Je wilt de gebruiker precies die informatie geven die hij of zij nodig heeft en niet meer dan dat, want hoe langer een tekst, des te sneller de gebruiker belangrijke informatie mist. Wat je zegt is belangrijk, maar ook hoe je het zegt: helder en eenduidig, zodat de geselecteerde informatie goed wordt begrepen.

Ik heb zelf onlangs een vrij leuke dialoogtekst mogen schrijven: een geboortekaartje. En dan ga je toch eens kijken wat daar doorgaans zoal op staat. Een korte evaluatie.

‘Zoon (of dochter) van’. Meestal zie je aan de naam wel of het een jongen of meisje is, maar bij een Sanne, Anne of René is het toch geen overbodige luxe, laat staan bij een River, Hayen of Orca. Vaak is het ook een mooi opstapje naar het vermelden van de ouders, dus ik zou zeggen: houden.

Welke maat kleertjes

Een stevige knul had mij meer gezegd dan het gewicht van de baby

Lengte en gewicht. Dat zei mij, zeker in mijn nog kinderloze tijd, helemaal niets. Simpelweg omdat ik niet wist wat een gangbare lengte en gewicht was, laat staan verhouding. ‘Een stevige knul’ had mij meer gezegd. En lengte vermelden is op zichzelf handig, omdat de ontvanger dan weet welke maat kleertjes je voor het kindje zou kunnen kopen.

‘Wilt u vingertjes en teentjes komen tellen? Dan eerst graag even bellen.’ Nederlanders gaan nooit, nooit onaangekondigd ergens langs. Waarom zouden we dat ineens wel doen als er een kind geboren is? Schrappen dus.

Telefoonnummer: dit stamt uit het premobiel tijdperk. Een mobiel nummer verandert niet bij een verhuizing. Het adres wel, dus dat graag vermelden. Is ook handig bij het schrijven van het felicitatiekaartje, dan heb je dat gelijk bij de hand.

Voortaan op geboortekaartjes

Maar een van de belangrijkste vragen waar je als ontvanger van een geboortekaartje toch mee zit is: hoe was de bevalling? Kan je al langskomen of kun je beter even wachten?

Dus voortaan op geboortekaartjes 1) de duur van de bevalling, 2) de pijn op een schaal van één tot tien en 3) het aantal hechtingen. Eventueel nog het aantal gekneusde kootjes in de hand van vader. Dan weten we waar we aan toe zijn.

‘Heel blij zijn wij met…’ Daar gaan we wel vanuit. Het eerste kaartje met ‘onaangenaam verrast zijn wij met…’ moet ik nog krijgen. Maar soms gaat het even niet om wat er begrepen moet worden, maar om wat je wilt zeggen.

Deze column

Standaardisatie versus innovatie

Afgelopen week sloot Zwitserland zich aan bij de EU-standaard die dezelfde connector verplicht stelt op alle mobiele telefoons. Het idee is dat als alle fabrikanten dezelfde plug gebruiken, er niet meer bij elke telefoon een nieuwe oplader verkocht hoeft te worden. Volgens Brussel zou dat elk jaar 51 duizend ton elektronisch afval schelen. En het scheelt ook qua: ‘Heeft iemand misschien een iPhone-oplader bij zich? […] Nee, voor een iPhone 5. […] O.’ Want dan past elke oplader op elke telefoon. Briljant.

Helaas lijkt micro-USB-b de beste kansen te hebben om dé plug te worden. Nou is micro-USB, doordat-ie echt asymmetrisch is, net iets minder irritant dan z’n grote broer. USB-poorten zijn van binnen asymmetrisch en aan de buitenkant symmetrisch. Dus steek je de helft van de keren dat je een USB-stickje inplugt het ding er in eerste instantie verkeerd om in.

Micro-USB-b is duidelijk asymmetrisch, maar dan wel weer zo klein dat je een vergrootglas nodig hebt om dat te zien. En micro-USB-b stekkertjes voelen blikkerig. Inpluggen gaat verre van soepel.

Dan de Lightningplug op Apple iPhones. Symmetrisch én soepel. En Apple-opladers kunnen ook wat speciale trucjes waardoor je telefoon sneller oplaadt. Goed, 25 euro voor alleen het kabeltje – zonder oplader – dat is aan de belachelijke kant. Net als dat de Lightningplug alleen werkt met door Apple goedgekeurde accessoires. Maar als je dat accepteert, heb je wel de keuze voor een fijnere aansluiting.

Het is jammer dat de EU een beroerd ontwerp als micro-USB-b tot standaard bombardeert

Alleen, straks dus niet meer. Met de nieuwe wetgeving zorgt de EU weliswaar dat je voortaan altijd een geschikte oplader in de buurt hebt en dat je niet steeds een nieuwe oplader hoeft te kopen, wat goed is voor je portemonnee en het milieu. Maar het is jammer dat de EU een beroerd ontwerp als micro-USB-b tot standaard bombardeert. En bij fabrikanten alle motivatie eruit slaat om op dit vlak nog te innoveren. Standaardisatie is goed voor de verspreiding van één bepaalde oplossing, maar slecht voor de introductie van nieuwe oplossingen.

Betere pluggen, sneller opladen of andere verbeteringen gaan straks aan Europa voorbij. Dan is heel de wereld over op de nieuwe USB-3 standaard, die een symmetrische plug heeft en die juist is bedacht voor mobiele apparaten, maar zitten wij in Europa nog steeds met die irritante, priegelige micro-USB-b plug. En met het extra verloopstukje dat Apple heeft aangekondigd mee te gaan leveren.

Helpdesk of afwimpeldesk?

Bij helpdesks heb je binnen 10 seconden door of je te maken hebt met een helpdesk of met een afwimpeldesk. Bij een echte helpdesk zit doorgaans iemand van boven de 18 die je niet alsnog de zelfhulpprocedure, die je ook al op de website had gevonden, laat doorlopen. Hoe je als klant wordt behandeld is vaak nogal afhankelijk van of je te maken hebt met een helpdesk die onderdeel is van het bedrijf zelf, of eentje die is geoutsourcet aan een callcenter.

Afhankelijk van het type callcenter en het contract kan de dienstverlening variëren. Als een callcenter een vast – net te laag – bedrag per telefoontje af heeft gesproken, zal het bedrijf er alles aan doen om op kosten te besparen: jonge werknemers die zonder noemenswaardige training de telefoontjes zo kort mogelijk moeten houden. Stel daar een helpdeskmedewerker tegenover die al tien jaar in dienst is van een bedrijf, de producten van haver tot gort kent en die de bevoegdheid heeft om buiten de standaardbeslisboom te treden, door bijvoorbeeld een nieuw product te sturen of korting te geven.

Outsourcen

Hoewel gebruikstests tijdens productontwikkeling hele waardevolle informatie bovenbrengen, het blijft altijd een benadering van wat er straks zal gebeuren als het echte product op de markt komt

Outsourcen duidt op een bedrijf dat de helpdesk alleen maar ziet als een kostenpost en niet als onderdeel van de service die het levert. En dat ook geen oog heeft voor de feedback die een helpdesk oplevert. Geoutsourcete helpdesks produceren wel gecategoriseerde overzichten van klachten, maar die informatie is gemaakt om een ‘call’ te verantwoorden. Die is niet rijk genoeg om productontwikkelaars te helpen het product te verbeteren.

Een bedrijf als TomTom, daarentegen, heeft de helpdesk bewust nog ‘in-house’. Sterker nog: de helpdesk – voor de hele wereld – zit in hetzelfde pand als de productontwikkelaars. Als er na een softwareupdate mensen bellen met gebruiksproblemen komt iemand van de helpdesk simpelweg even naar het betreffende team toelopen met de mededeling dat er iets raars is met hun product en of ze even mee willen komen luisteren. En alle ontwerpers, ingenieurs en productmanagers worden – vrij stevig – aangemoedigd om een keer mee te draaien. Slim. Want hoewel gebruikstests tijdens productontwikkeling hele waardevolle informatie bovenbrengen, het blijft altijd een benadering van wat er straks zal gebeuren als het echte product op de markt komt. Mensen die de helpdesk bellen zijn échte mensen met het échte product in échte omstandigheden. Die informatie moet je als bedrijf willen hebben. Want de grootste besparing op de helpdesk vormen producten die minder klachten opleveren.

Foto: Richard Blank

Ecosystemen

In het internet van de dingen zijn straks niet alleen computers, tablets en telefoons verbonden met internet, maar ook meer mondaine producten als lampen, speakers, thermostaten. Én: de koelkast. Jawel! De koelkast kan eindelijk zijn tot in den treure voorspelde rol gaan vervullen als lid van het huishouden dat de bestellingen bij de supermarkt plaatst. Ook geeft je auto straks aan de thuisthermostaat door dat je toch wat eerder thuis komt. Als alle producten met elkaar communiceren komen er nieuwe, geavanceerde toepassingen in zicht.

Nu is het idee van genetwerkte producten niet nieuw. Veel producten maken al onderdeel uit van een netwerk van producten, software, websites en diensten, een zogenaamd ecosysteem. Denk aan de tv. Twintig jaar geleden was dat een op zich staand product, tegenwoordig maakt het deel uit van een netwerk met daarin ook het kastje van je tv-provider, een home cinema annex Dolby Surround-systeem en een Apple-tv of een Chromecast voor live-streamen vanaf je tablet.
Bij genetwerkte producten is het niet genoeg om een goede user interface voor je eigen product te ontwerpen, maar moeten fabrikanten samenwerken voor een goede gebruikservaring van het hele systeem. Een beetje tv-ecosysteem wordt bediend met vijf afstandsbedieningen – trek je conclusies.

Als je wilt dat alle elementen van een ecosysteem goed samenwerken heb je ruwweg twee opties: monopoliseren en standaardiseren. Monopoliseren is wat Apple doet, eigenaar worden van elk onderdeel van het ecosysteem (iPhone, iTunes, iTunes Store, MacBook, Airport). Het alternatief voor monopoliseren is standaardiseren: fabrikanten maken afspraken, waardoor producten hetzelfde werken, zoals dat bijvoorbeeld is gedaan bij stekkers (audiopluggen, USB) of datadragers (cassettebandjes, floppy disks, dvd’s).

Fabrikanten van tv’s en de randapparatuur hebben wel afspraken gemaakt over hoe de apparaten moeten samenwerken, maar helaas wil elk bedrijf ook ‘content-eigenaar’ zijn, omdat daar de waarde zit. Ziggo kan meer geld vragen voor televisiekanalen dan voor het versturen van data en Samsung meer voor een kijkervaring dan voor een scherm. Dus als er al wordt samengewerkt is het halfslachtig.

Het Internet of Things bestaat straks uit zo’n enorme variëteit aan producten dat monopoliseren vrijwel ondoenlijk is. Standaardiseren wordt dan een vereiste voor een home cinema set die tijdens een film het licht kan aanpassen aan de scènes, alle telefoons op stil zet en de frituurpan inschakelt. Maar het kan natuurlijk ook met vijf afstandsbedieningen.

Deze column verscheen in de Volkskrant op 19 december 2015

Foto: Theopie

Pragmatisch innoveren

Mijn afstudeerhoogleraar is afgelopen week, vlak na zijn pensioen, overleden. Jan Buijs hield zich bezig met creativiteit en innovatie. Dat roept wellicht het beeld op van een hyperactieve man die wilde ideeën rondstrooit en om de drie woorden gamechanger, disruptie of greenfield roept.

Zo’n man was Jan Buijs niet. Hij inspireerde juist door zijn pragmatische blik op innovatie. Een blik die mij – en veel andere studenten – heeft gevormd. Het begon bij mijn allereerste bezoek aan Industrieel Ontwerpen in Delft, waar hij tijdens een open dag een presentatie hield. Later volgde ik zijn colleges, studeerde bij hem af en had hem als opponent bij mijn promotie.

Tijdens mijn afstuderen ontwikkelde ik een lamp die informatie kon overbrengen (Journaal begint! File op je vaste traject!) door middel van lichtkleur en -intensiteit, beweging en geluid. Ik uitte mijn zorgen dat wat ik had ontworpen, voortbouwde op een eerder door een onderzoeksgroep gepubliceerd idee. Was het wel origineel genoeg? ‘Het gaat erom dat je iets maakt dat werkt. Zij hadden een idee, jij maakt er een product van. Soms moet je iets nieuws bedenken, andere keren juist voortbouwen op de ideeën van anderen.’ Het tekent hem en zijn visie op innovatie.
Innovatie is niet makkelijk, dus pak het goed aan. Creativiteit laat zich afdwingen. Innovatie is niet alleen een idee hebben, maar ook goede uitwerking en marktintroductie. Jan verkende hoe bedrijven innoveren als ze móeten; omdat de omzet uit bestaande producten terugloopt of ze bedreigd worden door nieuwe technologische ontwikkelingen.
Als voorbereiding op zijn afscheidsrede hield hij gesprekken met collega’s en mensen uit het veld. We gingen lunchen. ‘Waar zou ik het over moeten hebben?’, vroeg hij.

Ik zei dat ik benieuwd was wat hij, met al zijn kennis over innovatie, zou doen als hij nu een innovatieafdeling moest managen.

‘Ik zou een team vormen dat op zoek gaat naar mislukte projecten. En dan kijken wat je ermee kunt. Innovatieprojecten zijn duur en kunnen mislukken om de kleinste dingen. Soms was de markt net niet rijp voor een idee. Of is een technologie toegepast in de verkeerde markt, en kan het in een andere alsnog slagen. Bij gefaalde projecten zijn die kosten afgeschreven en heb je vaak ook nog de patenten in handen. Briljante businesscase.’
Ik keek naar hem terwijl ik een hap van mijn broodje nam. Zijn ogen glommen. En ik dacht: ‘Man, wat is het jammer dat jij weggaat.’

Deze column verscheen in de Volkskrant op 12 december 2015

Portiegrootte

Ik sta in mijn supermarkt voor de vleeskoeling te dubben: de kip van Beter Leven of gewone kip? Ik heb één kipfilet nodig, voor in de paella. Ik wil graag kipfilets van Beter Leven kopen, maar die gaan alleen per twee. Terwijl ik van de op reguliere wijze doodgemartelde kip wel één filet kan kopen. Dus moet ik nu beslissen wat het minst erg is: één bruut-doodgemartelde kipfilet, of twee mild-doodgemartelde kipfilets. Ik kan natuurlijk ook twee Beter Leven- kipfilets kopen en er één in de vriezer stoppen, maar helaas werkt dat apparaat bij ons thuis als een soort zwart gat voor restjes. Daar duikt alles pas weer uit op als ik het ding per ongeluk laat openstaan of als we verhuizen. Misschien moet ik Robbert Dijkgraaf er een keer naar laten kijken.

Voorverpakt vers eten lijkt nooit verpakt in zinnige hoeveelheden. In mijn supermarkt gingen de Spaanse pepers een tijd lang per drie. Het enige gerecht dat ik kan bedenken waar je drie Spaanse pepers voor nodig hebt is chili-chili-chili con carne. Ik moest één limoen hebben, voor over de zalm: per drie in een netje. Omdat ons gezin niet bestaat uit 12 personen en we ook niet dagelijks gerechten met limoen eten, zullen er wel weer twee van die drie limoenen eindigen als van die harde beschimmelde kogels. Knoflook? Per drie. Makreelfilets? Per vier.

Het is alsof degenen die bij voedselproducenten de verpakkingshoeveelheden bepalen nooit zelf eten kopen. In elk geval lijkt hoeveel een gemiddeld persoon doorgaans van een ingrediënt nodig heeft geen overweging te zijn bij het bepalen van de portiegrootte. En dat terwijl in Nederlandse huishoudens 14 procent van het voedsel ongebruikt in de vuilnisbak belandt.

Het zou al helpen als die kipfilets (en de hamburgers en braadworsten en slavinken) in variërende hoeveelheden zouden zijn verpakt. Dus niet alleen maar pakjes van twee kipfilets, maar ook van één. Dan heb je iets meer verpakkingsmateriaal nodig, maar de milieubelasting van voedsel is vaak hoger dan die van de verpakking. En leg producten waarbij dat kan los in het schap. Ik word wel blij van zo’n Albert Heijn waar je sinds kort de Spaanse pepers weer gewoon onverpakt, per stuk kunt kopen.

Er is trouwens één bedrijf dat wél heel goed heeft nagedacht over de inhoud van een verpakking. Baby’s moeten na de geboorte 12 weken lang dagelijks een theelepeltje vitamine K. Dus zit er in een potje Vitamine K van Davitamon precies genoeg voor 10 weken.

Deze column verscheen op 5 december 2015 in de Volkskrant
Foto: Dorine Ruter

Formulieren

‘Naam:’ Ik vul mijn voor- en achternaam in.
‘Voornamen:’ Ik roep heel hard gódver.
‘Roepnaam: ‘Ik scheur het formulier in stukjes. Heel kleine stukjes.

Ik weet het, ik weet het: ‘Altijd eerst het hele formulier lezen en dan pas beginnen met invullen.’ Maar dan ben ik dus de troep aan het opruimen van de incapabele zak hooi die dit formulier heeft ontworpen. Of nou ja, incapabel?

Het ziet er wel strak uit. Maar het werkt niet. Zodra je gaat invullen merk je dat er meer is nagedacht over de vormgeving dan over opbouw, structuur en uitleg.

VAK APART

Formulieren zijn een vorm van grafisch ontwerp, waarmee mensen intensief interacteren en waarvan de einduitkomst heel nauw luistert

Het ontwerpen van formulieren is een vak apart. Formulieren zijn een vorm van grafisch ontwerp, waarmee mensen intensief interacteren en waarvan de einduitkomst heel nauw luistert. Dat betekent dat je zorgvuldig moet ontwerpen en moet testen met gebruikers.

Doe je dat niet, dan vullen mensen de verkeerde dingen in en dan komen ze daarachter, moeten ze opnieuw beginnen en worden ze chagrijnig. Of ze komen er niet achter en dan ontstaan er pas echt problemen.

Ik stond als kersverse promovendus met mijn hoogleraar aan de receptie van het Londense hotel, waar ik voor de duur van de conferentie kamers voor ons had gereserveerd. ‘Sorry Sir, we seem to have misplaced your reservation. Ah, here it is, we do not have a reservation for you for today, but do have one for August 4.’ Terwijl ik toch echt had geboekt voor 8-4. En Engeland hanteert net als wij het dag-maand-jaar datumstramien, dat had ik nog gecheckt.

UITKLAPMENU

Loop je vast in een formulier dan zit je te kijken naar een falende ontwerper

Alleen had ik níét gezien dat je op dit specifieke boekingsformulier om een of andere duistere reden eerst de maand en dan pas de dag moest kiezen. Nu had zelfs dit geen probleem hoeven zijn als de datum zou hebben bestaan uit één uitklapmenu met maanden (januari, februari, maart…) en één met cijfers (1, 2, 3, 4, …). Dan had ik deze fout niet kunnen maken.

Bij elektronica willen duurdere componenten een product nog wel eens gebruiksvriendelijker maken. Bij formulieren is het basismateriaal altijd hetzelfde: papier of een scherm. Het komt dus neer op pure ontwerpkwaliteit. Loop je vast in een formulier dan zit je te kijken naar een falende ontwerper.

SUITE
Het hotel in London bood gelukkig een oplossing. Mijn hoogleraar en ik kregen ieder een enorme suite. Voor hetzelfde geld.

En belangrijker nog: ‘We seem to have misplaced your reservation.’ De fout werd geen moment bij ons gelegd. Terecht, trouwens.

Deze column verscheen in de Volkskrant op 28 november 2015
Foto: Ziekenzorg CMrMT