Eerst een beter Europa, dan pas méér Europa

Dit artikel verscheen op 8 april 2016 in de Volkskrant.

Ik ben zo iemand van aan de ene kant en aan de andere kant. Aan de ene kant ben ik voor Europese samenwerking. Ik geloof de belofte dat Europese landen door samenwerking een grotere kans maken op de wereldmarkt en dat ‘het Europese project’ de kans op duurzame vrede vergroot. Als je het goed doet.

Maar aan de andere kant ben ik er de laatste tijd niet meer zo van overtuigd dat de EU het goed doet. Ik zie de EU worstelen met een eurocrisis, met een Griekse schuldencrisis, met een vluchtelingencrisis, wat deels zelf gecreëerde problemen zijn. Maar ‘Europa’ kan een aantal dingen doen om mij als ‘in principe voorstander’ van Europese samenwerking binnenboord te houden.

Bedenk levensvatbare oplossingen, ook als dat moeilijk is. Binnengrenzen schrappen en dan tegen Italië, Spanje en Griekenland zeggen dat de grensbewaking van Europa voortaan hun zaak is, je kon op je vingers uittellen dat dat problemen ging geven. Ronduit gênant is het dat alle Europese landen samen niet verder komen dan de Europese grensbewakingsorganisatie Frontex 145 miljoen euro te geven, terwijl Turkije nu 3 miljard krijgt om het mede daardoor ontstane probleem op te lossen.

Stop maar (even) met groeien

Het gependel tussen Brussel en Straatsburg staat symbool voor het onvermogen van de EU om voor een logische oplossing te kiezen als er één land dwars ligt

Laat zien dat geen enkel land groter in dan de Unie. Dat bijvoorbeeld Frankrijk en Duitsland ook gewoon leden zijn. Dus zorg dat Frankrijk niet jaar op jaar meer dan 3 procent begrotingstekort kan hebben, terwijl is afgesproken dat dit minder zou moeten zijn. Zorg dat ik niet meer te horen krijg dat in Brussel al lang bekend was dat er gefraudeerd werd met de uitstoot van auto’s, maar dat onder druk van Parijs en Berlijn die signalen werden genegeerd. En laat Engeland misschien maar uit de EU moet stappen als het een nóg grotere uitzondering wil.

Maak een einde aan het doelloze maandelijkse gependel van het Europees Parlement tussen Brussel en Straatsburg, wat jaarlijks 180 miljoen euro, en 19.000 ton CO2 kost. Zelfs de Europarlementariërs zelf willen dit. Dit klinkt als klein bier, maar dit gependel staat symbool voor het onvermogen van de EU om voor een logische oplossing te kiezen als er één land dwars ligt.

Stop maar (even) met groeien. Het is duidelijk dat de EU piept en kraakt. Het is moeilijk om tot gemeenschappelijk gedragen oplossingen te komen. Voormalige Oostblok-staten blijken er soms fundamenteel andere waarden op na te houden dan de rest van de EU. Verschillende landen, waaronder Nederland en Engeland, worden ongemakkelijk van de stromen arbeidsmigranten. Minister Asscher heeft dat terecht aangekaart.

Geen worst voorhouden

Laat zien dat de voorwaarden die gelden voor toetreding in de EU net zo hard gelden voor handhaving daarbinnen

De EU is in 2007, met de toetreding van Bulgarije en Roemenië, misschien wel iets te snel gegroeid met landen die nog niet bepaald volwassen democratieën en economieën waren. In ieder geval te snel naar de mening van veel van de inwoners van de EU. Het is simpel: ik wil horen dat er nu gewoon even geen landen bij komen. Niet Oekraïne en niet Turkije.

Ik wil ook niet dat de EU naar deze landen toe schermt met een mogelijk lidmaatschap. Nog niet heel lang geleden hoorden we dat we Turkije toch moeilijk een kandidaatlidmaatschap konden onthouden, omdat ze al zo op de goede weg waren. Voor wie zich afvraagt waar de onrust rond het associatieverdrag met de Oekraïne vandaan kwam: van dit soort uitspraken dus.

Het komt Europese politici vast even niet zo goed uit dat ze niet meer kunnen schermen met mogelijke toetreding, omdat ze landen dan geen worst voor kunnen houden om veranderingen te implementeren, maar op deze manier wordt binnen de huidige Unie wel rust gecreëerd.

Zorg dat Polen een volledig functionerende democratie blijft of uit de EU vertrekt. De huidige regering heeft in korte tijd de pers en het Constitutioneel Hof beperkt waardoor de rechtstaat wordt ondermijnd. Laat zien dat de voorwaarden die gelden voor toetreding in de EU net zo hard gelden voor handhaving daarbinnen.

Geen trek in Eurokritische partij

Ik baal van mijn eigen landelijke politici die zich verschuilen achter Europa zodra er slecht nieuws is

Ik ben voor Europa, maar voorlopig wil ik een beter Europa zien voor ik méér Europa wil. Als voor een beter Europa meer samenwerking nodig is, laat mij dan zien waarom en dan kunnen we het daarover hebben. Ik ben daartoe bereid. Maar daar is vertrouwen voor nodig. En in tegenstelling tot wat velen beweren ben ik wél geïnteresseerd in wat er in Europa gebeurd. En ik baal van mijn eigen landelijke politici die zich verschuilen achter Europa zodra er slecht nieuws is.

Als de Unie werk maakt van het bovenstaande, hoef ik bij de volgende Europese verkiezingen niet op te schuiven naar een Eurokritische partij. Daar heb ik totaal geen trek in, maar ik ben druk op zoek naar een manier om politici te laten merken hoe ik over de EU denk. Het referendum vond ik daartoe een oneigenlijk middel, maar ik zit wel met een paar zorgen. Politici kunnen proberen burgers te overtuigen door te schermen met morele plichten, dat Europa een hoger doel dient, dat het licht anders uitgaat, maar ik denk dat ze beter vertrouwen en hoop kunnen geven door deze zorgen weg te nemen.

Media, een beetje meer waarheidsvinding graag

Rood vlees en kanker; wijn is goed voor je (of juist niet); banken die meeschrijven aan een wet. Te vaak leggen media een link die er niet is. Of het ligt net iets anders, constateert Jasper van Kuijk.

Vorige week praatten horecaondernemer Nina Pierson en Tweede Kamerlid Hanke Bruins Slot (CDA) over het nieuws dat je kanker kunt krijgen van het eten van verwerkt vlees, bij het Radio 1 programma WNL op Zaterdag. „Er is een hele duidelijke link aantoonbaar tussen het eten van vlees en darmkanker. Vlees staat nu in dezelfde categorie van kankerverwekkende stoffen als bijvoorbeeld asbest”, zo zette de presentatrice de boel op scherp.

Alleen, verwerkt vlees (dus niet ‘vlees’) is niet even kankerverwekkend als asbest. De WHO heeft verwerkt vlees inderdaad in eenzelfde categorie geplaatst als asbest, maar die categorie houdt in ‘hiervan weten we zeker dat het het risico op kanker verhoogt’. Die categorie zegt dus niet hoe veel het risico op kanker wordt verhoogd, maar hoe zeker de WHO is dát het risico op kanker wordt verhoogd.

Nina Pierson runt restaurants waar veel groente worden verkocht. Haar vader echter, zo vertelde ze, at altijd veel vlees en kreeg kanker („Ik zeg niet dat het daarmee direct te maken heeft”). Hij werd opgegeven, maar leefde op een streng dieet zonder vlees nog elf jaar. Bruins Slot vond dat de WHO toch wel enige paniek had gezaaid.

Maar niemand legde uit hoe het echt zat. Het programma nodigde de luisteraars uit om via Twitter mee te praten en dus stuurde ik een paar tweets over de WHO-categorisatie. Ondertussen haakte de presentatrice in op de paniek die Bruins Slot aanstipte: „Je zou er paniekerig van worden, vlees net zo kankerverwekkend als asbest.” Joh.

Gelukkig kwam daarna een ‘voedingsdeskundige’ aan het woord, Martijn Katan. Hij is emiritus hoogleraar voedingsleer aan de UvA, maar zijn functie werd niet genoemd. Katan vergeleek verwerkt vlees qua dodelijkheid met een aardappelmesje en roken met een machinegeweer. Goeie metafoor, maar ook hij legde helaas niet uit hoe asbest en verwerkt vlees in dezelfde categorie terechtkwamen. De studiogasten deden dat ook niet, en de presentatrice al helemaal niet. Mijn tweets werden niet genoemd.

Zo kregen luisteraars van de nationale radiozender Radio 1 een aantal keer te horen dat verwerkt vlees net zo kankerverwekkend is als asbest – zonder dat dit werd weerlegd. Het enige dat WNL op Zaterdag deed, was zelf bijdragen aan de paniek.

Presentatrice: ‘Je zou er paniekerig van worden.’ Joh

Je kunt zeggen: Luister dan geen WNL op Zaterdag. Maar dit is ook gewoon Radio 1 en daar mag je een bepaald niveau van verwachten. Voor de duidelijkheid, het gaat mij niet om de meningen bij WNL, die zijn anders dan bij veel andere omroepen en dat is een toevoeging, het gaat me om de feiten. Radio 1 belooft ‘het nieuws van alle kanten’. En het nieuws was niet dat vleeswaren net zo kankerverwekkend zijn als asbest.

Ook in andere media wint spektakel het vaker van een genuanceerd beeld. Bij een deeltijdhoogleraar wordt niet vermeld dat hij het merendeel van zijn tijd voor een commerciële organisatie werkt, waardoor je zijn uitspraken over de aanpak van de woningmarkt niet helemaal op waarde kan schatten. In een artikel over onderzoek dat concludeert dat wijn goed voor je is, wordt onderzoek dat het tegenovergestelde vond niet vermeld. En andersom.

„De banken schreven mee aan een wet die banken aftrek geeft”. Niet dat de wel erg nauwe betrokkenheid van ING-medewerkers bij het opstellen van de wettekst niet opvallend was, maar als lezer is het goed om te weten dat belangengroeperingen (financieel, maar ook maatschappelijk) wel vaker betrokken zijn bij de ontwikkeling van wetten.

Andersom kan ook nog: er wordt een link gelegd die er niet is. Bij een artikel dat meldt dat Volkswagen in oktober weer het best verkopende merk is, wordt geconcludeerd dat het dieselschandaal dus vooralsnog geen gevolgen heeft voor de verkoop. Boodschap: kennelijk kan het milieu de consument niet schelen! Terwijl, omdat auto’s een lange levertijd hebben, de cijfers uit oktober niet over bestellingen, maar kentekenregistraties gaan.

Des te steviger de conclusie, hoe urgenter het nieuws. Een journalist wil dat zijn stuk waar is én urgent, met nieuwswaarde. De nieuwswaarde ziet de getrainde journalist of redacteur in een oogopslag. Maar om het waarheidsgehalte te beoordelen, moet actief worden gezocht naar aanwijzingen in de andere richting, vaak in een domein waar de journalist niet bekend mee is. Kortom: zonder extra inspanning filtert een redactie wel minder nieuwswaardige artikelen eruit, maar niet minder kloppende artikelen. En als iets heel nieuwswaardig, wil misschien niet iedere journalist zich afvragen of het wel klopt.

Maar luisterend naar WNL op Zaterdag bekroop me het bange gevoel dat dit verder ging dan niet willen weten dat het niet klopte; dat ze wisten dat het niet klopte. Dat WNL koste wat het kost niet slimmer wil zijn dan de luisteraar. Dat vooral de angst die de luisteraar voelt, moest worden verwoord. Dat daarom een discussie over de relatie tussen kanker en vlees wordt gevoerd met een horecaondernemer en een Tweede Kamerlid. Dat daarom een emeritus hoogleraar niet als zodanig wordt geïntroduceerd. Dat daarom informatie wordt weggelaten die het item minder urgent maakt.

Ze hadden het item kunnen openen door uit te leggen hoe het zit. Maar dan heb je toch een minder spectaculair item. En je spreekt het onderbuikgevoel van de luisteraar tegen. Dat is waar WNL pas echt als de dood voor is.

Stop de terreur van de fietskratjes

Wat? Ram je je grote kratfiets zomaar de stalling in? Daarmee houd je de plaats bezet van wel drie gewone fietsen. Jasper van Kuijk hekelt dit wangedrag.

Verschenen in NRC Handelsblad op 2 januari 2015

Kort geleden meldde het NOS Journaal dat gemeentes veel te makkelijk fietsen wegknippen op en rond de grote stations. Omdat Amsterdam koploper is met bijna 74.000 verwijderde fietsen vroeg het Journaal een ‘toevallige’ passant bij Amsterdam CS of zijn fiets weleens was weggesleept. En verdomd, van deze arme jongeman met glad Pellè-haar, stijlvolle tweedjas en matchend sjaaltje, was zijn fiets drie keer verwijderd. „Is het je eigen schuld, ben je hardleers?” wilde de verslaggever weten. „Ja, de eerste keer wel, toen had ik hem naast het rek gezet. De tweede keer… Ik heb zo’n mandje voorop en toen paste-ie niet in het rek, dus toen heb ik hem…”

Ik heb niet meer gehoord wat er de derde keer met zijn fiets gebeurd is, want toen stond ik schuimbekkend naar mijn tv te razen: „Je mandje vriend! Je mandje! Natuurlijk, een mandje!” Want we hebben het hier natuurlijk niet over zo’n mandje van flinterdun ijzerdraad dat bij die charmante Franse Motobécane-damesfietsen aan het stuur hing. Als jouw ‘mandje’ voorkomt dat jij je fiets in een rek kan zetten, dan hebben we het gewoon over een krat.

Kijk, als jij denkt dat traditionele bagagedragers ineens massaal het slachtoffer zijn van metaalmoeheid en daarom een mandje of krat voorop je fiets schroeft, prima. En als je het leuk vindt om daar een vintage broodkrat van een meter breed voor te gebruiken, of leuker nog, een krat van de Marqt, ook prima. En als de tas die je daar dan in vervoert vrij klein is en nog een rugtas ook – dat kan ik hebben. Maar kijk dan niet raar op als je fiets niet meer in een fietsenrek past en als je hem dan naast het vak zet, dat-ie dan wordt weggehaald. Verrassing!

Als Hitler op veldtocht in Polen ging het meisje dwars door die andere fietsen heen

Als je elke dag ontbijt met cupcakes word je dik, als je 180 rijdt word je weleens geflitst en als je een krat voorop je fiets schroeft, dan word je irritant. En dan helpt het zelfs niet om je kratje te voorzien van vrolijke plastic nepbloemen. Op de plek van één fiets met krat passen drie fietsen zonder. Er is helemaal geen tekort aan fietsenstallingen, er is een overschot aan kratjes.

Ik heb een tijd lang gependeld van en naar Amsterdam CS. Inderdaad te weinig plekken, ja gedoe, fiets in die fietsflat, maar boven was meestal nog wel een plekje. Staat op een ochtend zo’n kittig kratmeisje d’r fiets in een rek te prutsen. Of prutsen, rammen. Bij het eerste rek dat je tegenkomt direct na de ingang. En dat rek stond – verrassend genoeg – vol. Ik zou er graag nog van maken dat ze haar fiets tussen twee andere fietsen probeerde te wrikken, maar het kwam er eigenlijk op neer dat ze als Hitler op veldtocht in Polen dwars door die andere fietsen heen ging. „Boven is nog plek”, zei ik. Zegt zij: „Ja dag, naar boven, dat red ik toch nooit op deze hakken. Zak.” En na nog een paar keer rammen brak ze eindelijk met haar krat door de remkabels van de reeds gestalde fietsen heen. Weer een probleem opgelost. En dat ging nog best soepel op die hakken.

„Joh”, dacht ik, „wat doe ik ook eigenlijk moeilijk, ik neem ook zo’n krat. Blijven mijn remkabels in elk geval heel.”

Ja, er zit schoonheid in de wilskracht van Oranje

Terug naar je fort van cynisme, opportunisten en betweters. Tijd voor een Oranje dat nooit opgeeft, schrijft Jasper van Kuijk. ‘Want wij geven nooit op. Nooit.’

Verschenen in de Volkskrant op 

Het is de ochtend na de nacht. Ik probeer mijn zoontje van tweeëneenhalf uit te leggen wat er gisteren is gebeurd. ‘Het Nederlands elftal heeft gisteren verloren.’ Hij denkt even na. ‘Oh. Maar ze hebben ook wel een beetje gewonnen toch?’ Mijn eerste reactie is dat dit het WK is en niet Henny Huisman’s Miniplaybackshow. Maar A kent hij de Miniplaybackshow niet, en B is het voordeel van kinderen van tweeëneenhalf dat ze de dingen vaak helderder zien dan kinderen van achtendertig. ‘Ja,’ zeg ik, ‘Ik geloof het wel. Ze hebben ook een beetje gewonnen.’

Fanatieke voetbalanalisten, stopt u maar met lezen, want ik ben wat u wellicht terecht denigrerend noemt ‘een gelegenheidssupporter’. Ik voetbalde in mijn jeugd en keek op zondag met mijn vader naar Studio Sport. In een half uur zag je alles. Niet meer. Ik heb geen zin om mijn halve zondagavond op te offeren. En als Nederlandse teams in de Champion’s League speelden wilde ik nog wel eens kijken, maar om nou een legertje huurlingen met moeite de kwalificaties te zien overleven en ze dan te zien worstelen tegen een clubs met beter betaalde huurlingen en een miljard schuld bij de belastingdienst. Mwah.

Retro ’74 Oranje shirt
Dat alles verandert bij mij als het Nederlands elftal speelt. Het mooie van landenvoetbal is dat je niks te kiezen hebt. Je kunt geen spelers kopen, hoogstens af en toe er eentje opportunistisch naturaliseren. En waar je in Deurne nog wel eens Ajaxfans vindt of in Lochem jochies met een Barcelonashirt zie je weinig Brazilianen die zeggen: ‘Ik ben niet voor Brazilië, ik ben voor Engeland.’ Landenvoetbal is roeien met de riemen die je hebt om de eer van je land. En dan gaat het dus ergens over. En dat trekt mij, als het ergens over gaat. Dan zit ik in mijn retro ’74 Oranje shirt op de bank, ik haal mijn voetbalkennis weer op, en ik schreeuw, raak gefrustreerd, juich.

Hallo generatie met frustraties over ’74 en ’78, het is klaar met het gezeik. Jullie hebben je Oranje gehad, nu is het tijd voor ons Oranje

Natuurlijk had ik graag een Nederlands elftal gezien dat wat vaker naar voren speelt in plaats van breed. Dat er wel in slaagt om een dichtgetimmerd middenveld te doorsnijden. Dat niet alleen niks weggeeft, maar ook iets meer binnen haalt. Toch ben ik van dit Nederlands elftal gaan houden. Meer dan van het team dat de finale tegen Spanje speelde. Toen keek ik met samengeknepen billen naar het schoffelwerk op het middenveld. Ik schaamde me een beetje. Iets wat je opzij zet als ze winnen, maar het zat me niet lekker. Ook dit WK werd er stevig verdedigd, maar het was niet goor. Nederland heeft een halve finale verloren, maar mij volledig voor zich gewonnen. En volgens mij meer Nederlanders. Ja, er zit schoonheid in wilskracht.

Ik hou van de rushes van Robben. Van de meesterlijke goals van Van Persie, Depay en Fer. Van die veredelde eredivisieverdediging onder leiding van Ron Vlaar die een nieuwe Jaap Stam bleek. Van hoe Messi geen poot aan de grond kreeg. Van de briljante ingevingen van Van Gaal. Ik hou van een Robben die in de pauze van de verlenging tegen Costa Rica het team toespreekt. Van de wil om te winnen. Van dat verwoestende schot van Sneijder. Van de bezieling. Van hoe Kuyt na de gewonnen penalty’s tegen Costa Rica in de camera schreeuwt: ‘Wij geven nooit op. Nooit.’ Kippenvel. Dát is mijn Oranje.

Tijd voor ons Oranje
Hallo generatie met frustraties over ’74 en ’78, het is klaar met het gezeik. Jullie hebben je Oranje gehad, nu is het tijd voor ons Oranje. Voor een Oranje dat – in welk systeem ze ook spelen – altijd alles geeft. En daar blijven jullie met je poten vanaf. Nu komt het gezeik natuurlijk weer, want ze hebben verloren. Terug naar je fort van cynisme, opportunisten en betweters.

Na de verloren finale van 2010 zag ik de enige goeie verlies-inhaker die ooit gemaakt is. Een spot van Nike. ‘We kwamen zo dichtbij, om een ding te leren: als je alles geeft, verlies je niets.’

Het raakte me omdat het precies verwoordde hoe ik me toen voelde. Precies de juiste toon. Ik heb het uiteindelijk verwerkt in mijn eerste voorstelling. Het werd mijn motto: ‘Als je alles geeft, verlies je niets.’ Wesley Sneijder zei het ook toen Oranje eruit vloog op het afgelopen EK. ‘We hebben alles gegeven.’ Toen was het niet waar. Nu wel.

Wat ik ga doen is mijn Oranje shirt van gisteravond, dat verfrommeld in de hoek ligt, oppakken en het aantrekken. Want wij geven nooit op. Nooit.

Tegenover het ‘greed is good’ van de bankiers staat de waarde van woede

De financiële sector heeft de rekening voor haar fouten afgewenteld op de maatschappij. Die is dus de bigger fool, constateert Jasper van Kuijk. Er is maar één manier om bedrijven de gevolgen te laten voelen: uit uw woede, weglopen heeft waarde. Bij de klantenservice zijn ze er doodsbang voor.

Verschenen in NRC Handelsblad op 30 november 2013

‘Je bent kwaad’, constateerde hij. Ons gesprek ging over Erik Staal, onder wiens toezicht Vestia 28 miljard euro aan derivatenposities innam en 2 miljard verloor. En dat Staal daar een oprotpremie van 3,5 miljoen euro voor kreeg. De observatie van de vriend met wie ik het erover had klopte: ik was inderdaad kwaad. Hij had het geval Vestia voor kennisgeving aangenomen, liet het van zich afglijden.

Rabobank moet een boete van 774 miljoen euro betalen voor haar aandeel in de Libor-fraude. Degenen die de fraude hebben gepleegd zijn ontslagen, maar mogen reeds uitbetaalde bonussen – die zijn uitgekeerd op basis van frauduleus handelen – houden. Hun namen staan niet op een zwarte lijst, laat staan dat ze publiek zijn gemaakt. Ik durf de weddenschap wel aan dat ze inmiddels allemaal weer aan het werk zijn. Of op vakantie. Hun acties hadden geen consequenties.

Ik ben niet zozeer verbaasd over de fraude zelf, als wel over het feit dat Rabobank niet achter haar Libor-fraudeurs aan gaat. We hebben het hier over een onderneming die door bewust frauduleus handelen 774 miljoen euro financiële schade en een misschien nog wel grotere reputatieschade leed. En die organisatie wil degenen die dat veroorzaakten niet aansprakelijk stellen. Een stelende magazijnmedewerker wordt ontslagen en aangegeven bij de politie, alleen al vanwege de signaalfunctie naar de rest van de medewerkers.

De hoogste baas van de bank, Piet Moerland, voelt zich verantwoordelijk en is opgestapt. Prachtige symbolische stap, maar de man had nog maar een jaar te gaan tot zijn pensioen. Het hoofd van de zakenbankiers, Sipko Schat, is inmiddels ‘wegens gebrek aan intern draagvlak’ aan de kant gezet. Dat begint ergens op te lijken, maar de bank onderneemt geen actie tegen de frauderende medewerkers zelf. Ze komt niet verder dan: „Wij hebben als werkgever de disciplinaire maatregelen genomen die binnen onze maatregelen liggen.”

Ik uitte mijn ongenoegen op Twitter en een aantal reacties luidde: „Ja, zo gaat het nu eenmaal.” Of, als er een hipster aan het woord was: „Dat is hoe ze rollen.”

Nee.

Dat is niet hoe ze rollen. Dat is hoe wij ze laten rollen. Omdat we met elkaar hebben afgesproken dat het ‘lelijk’ is om je woede te laten zien. Of omdat we denken dat het geen zin heeft om kwaad te worden.

Dick Fuld, de CEO van Lehman Brothers, de zakenbank die in 2008 failliet ging en daarmee een wereldwijde financiële crisis ontketende, verdiende in zijn jaren bij Lehman Brothers een half miljard dollar. Niets daarvan is teruggehaald.

HSBC Bank werd in Amerika schuldig bevonden aan het jarenlang witwassen van miljarden van Mexicaanse drugskartels en het schenden van handelssancties aan landen als Iran. Kortom: ze stonden aan de verkeerde kant van de War on Drugs en de War on Terror. In 2012 werd er geschikt. Voor 1,9 miljard dollar. De jaarwinst bedroeg in dat jaar 13,5 miljard dollar. Geen strafvervolging, want de Amerikaanse overheid was bang dat HSBC, een systeembank, dan om zou vallen.

Er is sinds 2008 geen hoge bankier strafrechtelijk vervolgd. Ook niet bij bewijzen van opzettelijke fraude en manipulatie van de markt. Ook in Nederland niet. Wat er nu speelt bij Rabobank is geen incident, het is een symptoom van iets structureels.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de Duitse raketgeleerden, die voor de nazi’s vliegende bommen hadden gebouwd die dood en verwoesting aanrichtten in Londen, niet vervolgd. Ze kregen een ticket naar Amerika, om daar het Amerikaanse ruimteprogramma vorm te geven. Ze werden niet vervolgd omdat hun kennis te veel waard was. Dat zijn bankiers. Deed ik nu zojuist een Godwin? Ja, want ik ben kwaad.

De crisis in de financiële sector breidde zich uit naar de reële economie en naar de maatschappij. Als gevolg daarvan komt er een ongehoord pakket aan bezuinigingen – pardon, hervorming en in-eigen-kracht-zet-maatregelen – op ons af. Er worden bibliotheken, theaters en zwembaden gesloten. Voor ambtenaren geldt de nullijn. In de stad waar ik heen verhuisde vanwege de prettige leefomgeving wordt de kinderboerderij geprivatiseerd. Als het niet waar was geweest zou het een goede grap zijn.

Om dit soort dingen kunt u zich wellicht wel kwaad maken. Maar bedenk dan dat deze bezuinigingen voor een aanzienlijk deel terug te voeren zijn op een crisis die begon in de financiële sector.

En hoe gaat het met de financiële sector? Prima. De AEX stijgt al meer dan een jaar. De bonussen zijn bijna terug op hun oude niveau, de winsten ook. ING is bezig om de laatste delen van de staatssteun af te betalen.

De financiële sector heeft de rekening voor haar problemen neergelegd bij de maatschappij. Wij hebben de zwakke broeders gered, balansen aangezuiverd. In de financiële sector is daar een term voor: de Bigger Fool-theorie. Dat is de notie dat het niet erg is als je een slechte deal sluit. Het enige dat je moet doen is een nog grotere sukkel – the bigger fool – vinden om die rommel aan te slijten.

Wij zijn de Bigger Fool. Wij zijn de sukkels, de muppets. De rekening voor de financiële crisis ligt bij ons.

Bent u al kwaad?

Ik wel. Ik wil zien dat het de Rabobank wat kan schelen. Ik wil zien dat je als bankier hier niet mee wegkomt. Bij Vestia gaan de nieuwe bewindvoerders vol achter Erik Staal aan, hij wordt verantwoordelijk gesteld voor zijn handelen. Ik kan me voorstellen dat de woningcorporaties die Vestia’s financiële afgrond moesten vullen dit geëist hebben, maar de volkswoede zal allicht geholpen hebben. Eindelijk dreigen er consequenties.

De woede richting Sjoerd van Keulen, oud-bestuursvoorzitter van SNS Reaal en verantwoordelijk voor de fatale vastgoedavonturen van die bank, ging hier en daar een grens over, maar had vanuit het perspectief van marktwerking een hele heldere functie: het was de prijs die Van Keulen betaalde voor de combinatie van falen en een te hoge beloning.

Bedrijven – en ook politici – denken in kosten en baten. Zolang de kosten voor het niet vervolgen van frauderende bankiers lager zijn dan wat het oplevert om ze te laten zitten (‘Als u ons aanpakt, is dat slecht voor de economie’) zal de financiële sector geen gevolgen voelen.

Wij zijn degenen die aan het handelen van bedrijven, bankiers en topmensen consequenties kunnen verbinden, ook als de overheid en de bedrijven zelf dat niet kunnen of willen doen.

In een markteconomie waar de politiek niet in staat is om bedrijven in de hand te houden, bent u de controlerende macht

U kunt Rabobank aanspreken op het feit dat er niet wordt opgetreden tegen frauderende medewerkers. Reken maar dat de bank momenteel een ‘taskforce’ heeft die de (social) media in de gaten houdt. Vroeger was het gezegde: een tevreden klant vertelt dit aan één iemand, een ontevreden klant aan zeven mensen. Op Twitter vertelt een ontevreden klant het aan 700 mensen.

Bedrijven zijn daar bang voor. Als de druk groot genoeg wordt, als ze bang worden dat de maatschappelijke reactie zich om gaat zetten in financiële consequenties (klanten die weggaan), of als Rabo-bankiers vrezen voortaan op een verjaardagsfeestje met de nek te worden aangekeken, dan zult u verandering zien.

In de film Wall Street zegt Gordon Gekko, een gewetenloze bankier, ‘Greed is Good’. Daar zit iets in, denk ik. Laat ik er dit tegenover stellen: ‘Woede is waarde’.

Zeker als u het uit en ernaar handelt. Als u weg gaat bij het bedrijf waar u ontevreden over bent. Als u vindt dat Jan Bennink na een half jaartje werk bij Douwe Egberts niet 12 miljoen euro moet incasseren voor de verkoop van het hele bedrijf aan een voormalig werkgever, drink dan geen koffie van Douwe Egberts meer. Nooit wordt u zo snel geholpen of zakt de prijs van uw abonnement zo snel als wanneer u bij uw mobiele telefoonprovider aangeeft een overstap te overwegen.

Toen ik op Twitter meldde dat ik het gehad had met mijn bank en op zoek ging naar een andere kreeg ik binnen een dag een crisismanagementmevrouw voor moeilijke gevallen aan de lijn.

Als u kwaad bent, uit dat dan. Schrijf een brief. Zet iets op Twitter of Facebook. Verander van bank. En maak u wél illusies over het effect. Binnen toezichthouders gaat men ervan uit dat maar 5 à 10 procent van de klanten van een verzekeraar of bank weg hoeft te lopen om deze instellingen scherp te houden.

Ze zijn als de dood voor u. In een markteconomie waar de politiek niet in staat is of niet durft om bedrijven in de hand te houden bent u de controlerende macht. Woede en daarnaar handelen heeft een functie en is de prijs die we betalen voor een vrije markt.

Innovatie is een modewoord voor iets dat vaak mislukt

Innovatie is niet het antwoord op elk probleem. In beanbags brainstormen vinden we leuk, maar de uitwerking niet, schrijft Jasper van Kuijk. 

Verschenen in NRC Handelsblad op 29 juni 2013

Innovatie is het nieuwe duurzaam, het nieuwe maatschappelijk verantwoord ondernemen, het nieuwe Nieuwe Werken en hoe we ons moeten onderscheiden van de Chinezen. Maar bovenal is innovatie verworden tot een modewoord dat te pas en te onpas wordt ingezet door beleidsmakers en om offerte- en subsidietrajecten te winnen. Het is een bezweringsformule geworden. Innovatie is geen panacee. Innoveren is moeilijk, bloedlink en daarom zo aantrekkelijk.

De Tweede Kamer was ooit zeer kritisch over de Iederwijs-scholen, waar kinderen zelf kiezen wat en wanneer ze leren. De Steve Jobs scholen waar de Kamer nu zo enthousiast over is, hebben dezelfde didactische uitgangspunten, maar nu is het met een iPad, dus innovatief, dus goed.

Na de veel bekritiseerde metamorfose van het NOS-journaal zei hoofdredacteur Marcel Gelauff: „Soms moet je ook vernieuwen om het vernieuwen”. Of staand presenteren een verbetering is, laat ik in het midden, maar ik denk dat Gelauff met zijn opvatting van innovatie er flink naast zit. Het doel van innovatie is verbetering. Alleen: dat lukt niet altijd. Vaak niet zelfs.

Of een project innovatief is, hangt dus ook af van je perspectief. De Franse spoorwegen weten wat voor eisen je moet stellen aan een hogesnelheidstrein en hun leverancier Alstom weet vrij aardig wat er komt kijken bij de ontwikkeling van zo’n ding, want samen hebben ze de TGV ontwikkeld. Voor hen is de productie van een nieuwe hoge snelheidstrein lang niet zo’n grote innovatie als voor een nationale spoorvervoerder die voor het eerst zo’n trein aanschaft bij een leverancier die nooit eerder zo’n trein maakte.

Innoveren heeft twee fundamentele kenmerken die elke manager tot wanhoop kunnen drijven: een onzekere uitkomst en een onzeker proces. Allereerst die uitkomst. De schattingen van slagingskansen van innovatietrajecten variëren van een 50 procent tot 1 procent. Voor een succesvolle innovatie zijn dus tientallen missers ‘nodig’. En dan klinkt 50 procent nog optimistisch, maar vertel maar eens aan je baas dat het project waar hij 10 miljoen in investeert 50 procent kans van slagen heeft.

Daarom wordt vaak het woord succes toegevoegd aan innovatie. Succesvolle innovaties, dat is wat we willen. Maar hoe selecteer of start je nou die projecten die succesvolle innovaties op gaan leveren? Toen Alpe d’HuZes kritiek kreeg op de trage besteding van giften, zei de organisatie: „Innovatie en belang van de patiënt staan bij ons heel hoog in het vaandel. Er komen allerlei aanvragen binnen waarbij je je kan afvragen wat het resultaat kan zijn en wat de patiënt eraan heeft.” Deze uitspraak laat de moeilijke positie zien van degenen die geld moeten steken in innovatie. Omdat innovatie gaat over dingen anders doen is het moeilijk inschatten of iets kans van slagen heeft en wat het op gaat leveren.

We herinneren ons niet de mafketels

De kans is groot dat radicaal nieuwe ideeën in eerste instantie worden afgewezen en de bedenker voor idioot wordt versleten. Miroslaw Graf, de Poolse uitvinder van het skischansspringen met de ski’s in een V-vorm, werd aanvankelijk uitgelachen door zijn collega’s. Skiërs die zijn techniek toepasten, kregen strafpunten van de jury. Nu springt vrijwel iedereen zo. Alleen we herinneren ons niet de andere mafketels die ook rare houdingen probeerden en niet succesvol waren.

Midden jaren negentig startte Douwe Egberts een innovatieproject genaamd Decathlon, waarbinnen een groot aantal productinnovaties werden ontwikkeld. Eén van die projecten leidde tot de Senseo. Dus als je met je organisatie van plan bent om ‘de nieuwe Senseo’ te ontwikkelen, ruim dan ook tijd en budget in voor al die andere projecten die moeten mogen mislukken (of in ieder geval niet ‘de volgende Senseo’ zijn). Het motto van mijn collega en innovatiehoogleraar Jan Buijs is dan ook: „Faal snel en faal vaak.”

En dan de onzekerheden van het proces. In een innovatietraject kun je vier type activiteiten onderscheiden (die overigens allerminst volgordelijk plaatsvinden). Ten eerste moet je bedenken op welk gebied je wilt innoveren. De kans: een probleem of onontgonnen domein. Dan moet je iets bedenken dat hiervoor een oplossing of verbetering biedt (het idee of concept). En dan moet je dat concept goed uitwerken. Om met interactie-goeroe Bill Buxton te spreken: „Het goede product maken én het product goed maken”. Tenslotte moet je je innovatie op de juiste manier in de markt zetten of implementeren in je organisatie. In dit hele proces maak je duizenden keuzes op onbekend terrein.

En als je je begeeft op onbekend terrein, zul je als organisatie nieuwe kennis moeten verzamelen en nieuwe processen en methoden moeten leren. Maar vaak weet je niet wat je niet weet; het is aan het begin niet duidelijk welke kennis en vaardigheden je mist. Daar kom je gaandeweg achter. Daarnaast moet je fouten kunnen maken. Je moet alternatieven kunnen verkennen, een stap terug kunnen doen als je een verkeerde afslag blijkt te hebben genomen. Dit is inherent aan innoveren: doordat je je op onbekend terrein begeeft, wordt het moeilijker om in te schatten wat er allemaal gedaan moet worden, hoelang dit duurt en wat dit kost. De Senseo kwam op de markt in 2002, na een ontwikkeltijd van zo’n zeven jaar. Het laatste wat je moet doen is een innovatief project inplannen en budgetteren op dezelfde manier als een standaardactiviteit.

Innovatie moet hand in hand gaan en afgewisseld worden met optimalisatie. Tijdens mijn promotie onderzocht ik hoe elektronicabedrijven omgaan met gebruiksgemak. Op de vraag ‘Wat is slecht voor gebruiksgemak’ antwoordde een aantal ervaren productontwikkelaars: innovatie. User interfaces worden vaak over een aantal productgeneraties heen geoptimaliseerd. Bij een radicale wijziging van user interface start je onderaan de ontwikkelingscurve. Als je elke keer een volledig nieuwe user interface ontwikkelt, ben je wel aan het innoveren maar niet aan het verbeteren, zo redeneerden deze productontwikkelaars. Waren ze dan tegen innovatie? Nee. Soms kom je op een punt dat je moet innoveren, omdat een product of user interface is uitontwikkeld en er met incrementele verbeteringen geen winst meer te halen valt. Maar, zo zeiden ze ook: als je radicaal gaat innoveren, haal dan ook alles uit de kast, want dat kost tijd en geld. Als je innoveert, wees dan niet naïef en doe het goed.

Als innoveren zo gevaarlijk is, waarom zou je het dan doen? Omdat het bij innoveren net zo is als bij beleggen: grote risico’s gaan gepaard met grote potentiële opbrengsten. Als je innovatie raak is heb je – voor even – een voorsprong op je concurrenten. Of je organisatie kan effectiever werken. Je kunt als organisatie inzetten op efficiëntieverbetering, maar daarmee vergroot je alleen je winst, nooit je productportfolio, kennis, marktaandeel of het welbevinden van personeel. ‘You can’t shrink your way to greatness’ (Tom Peters). Om te groeien moet je innoveren.

En we vinden innoveren leuk. Nieuwe dingen doen, daar krijgen we energie van. Oh, wat vinden we innoveren inspirerend. Tenminste, op de hei filosoferen of achteroverliggend in beanbags brainstormen. Creatief zijn. Dat vinden we leuk. Maar de uitwerking, het geploeter, de stap terug moeten nemen, je realiseren dat een weg doodloopt, gemierenneuk over details. Dát vinden we minder leuk.

Alle aandacht voor het fenomeen innovatie is te prijzen. Het kan ons als land veel opleveren. Maar niet als we er te naïef in stappen. Innovatie is niet makkelijk, lang niet altijd leuk en gaat ons niet onderscheiden van de Chinezen. Want de Chinezen innoveren ook. En steeds beter en steeds sneller. De uitdaging is niet om altijd innovatief te zijn. De uitdaging is om altijd beter te zijn. Soms hoort daarbij dat je een keer niet innoveert. En altijd hoort daarbij dat áls je innoveert, dat je dan weet wat je doet terwijl je nog niet precies weet wat je gaat doen.

Het Spuiforum wordt een icoon voor de afbraak van de breedtecultuur

De gemeente Den Haag zet de bouw van het Spuiforum door. De gemeenteraad stemde donderdag 8 november met 25 tegen 19 voor de bouw van dit 181 miljoen euro kostende ‘icoon’, een ‘tempel van cultuur’. Het gaat hier om een podium voor klassieke muziek en dans, maar het is niet bedoeld ‘als voorrecht voor de culturele elite’, maar als ‘Bildung voor het hele volk’. Het maakbaarheidsideaal heeft kennelijk zelfs zijn weg gevonden naar de mond van VVD-burgemeester Jozias van Aartsen. Het Spuiforum zal inderdaad een icoon worden. Een icoon van de verschraling van het culturele aanbod en van de gedachte dat een kek gebouw hetzelfde is als cultuur.

9 november 2012

Allereerst even die curieuze timing. We zitten in een crisis en het ligt niet in de lijn der verwachting dat de financiële positie van de Gemeente Den Haag er de komende jaren op vooruit zal gaan. De door het kabinet aangekondigde bezuinigingen zullen hun weerslag vinden in gemeentelijke begrotingen, ook in die van Den Haag. Alleen dit al zou een reden moeten zijn om momenteel niet in een dergelijk project te stappen. D66-raadslid Bordewijk noemt het project ‘groot en riskant, maar een unieke kans voor cultuur en economie’. Het project is echter niet uniek in de zin dat het alleen nu kan. Als dit plan echt zinnig is kun je het over tien jaar ook nog doen. De theaters aan het Spui redden het echt nog wel even, desnoods met een opknapbeurt.

Het wrangste aan de bouw van het Spuiforum vind ik dat de Gemeente Den Haag 181 miljoen uitgeeft aan een riskant prestigeproject terwijl ze hard bezuinigt op buurthuizen, muziekscholen en andere culturele voorzieningen. De gemeente stopt haar subsidie aan Het Koorenhuis, een gerenommeerd centrum voor kunst en cultuur waar vele Hagenaars cursussen theater, muziek en dans volgen. De gemeente stopt haar subsidie aan Culturalis, een fonkelnieuwe culturele hotspot in de Schilderswijk waar jongeren in contact kunnen komen met de podiumkunsten. Het is misschien wat ambitieus neergezet qua faciliteiten en het blijkt soms een uitdaging om de jongeren erheen te krijgen, maar de komende jaren hadden nu juist uit moeten gaan wijzen of een dergelijk project kans van slagen heeft. De Regentes, prachtig podium voor muziektheater: dicht.

Maar de situatie in Den Haag is niet uniek. In Amsterdam is een aantal jaar geleden na veel gelobby en met (te) veel geld een prachtig Muziekgebouw Aan ’t IJ neergezet, waarna bleek dat er niet genoeg publiek en geld was om het te exploiteren. Inmiddels weet men de begroting sluitend te krijgen met congressen en recepties. Ook is de subsidie ingetrokken van Theater De Engelenbak, een broedplaats voor amateurs, semi-professionals en beginnende professionele artiesten. Dit deed Amsterdam op basis van een advies van De Amsterdamse Kunstraad, dat stelde dat de sector geprofessionaliseerd is en er dus geen behoefte meer is aan een dergelijk podium. Uit zo’n uitspraak spreekt een enorm dedain voor de amateur- en semi-professionele kunst. Ook het Vondelpark Openluchttheater raakt haar subsidie kwijt (NB, zie update onderaan dit stuk). Van dit podium genieten in de zomer vele Amsterdammers gratis van bekende artiesten, die er tegen onkosten of om niks spelen. We hebben het over plekken die de podiumkunsten toegankelijk maken, zowel om te kijken als om het zelf te doen.

Cultuur is niet de gebouwen, cultuur is wat zich in die gebouwen afspeelt. Maar wethouders zijn eerder geneigd om te investeren in stenen dan in de (podium)kunsten zelf. Ze krijgen nu eenmaal een grotere erectie van een door hen geïnitieerd fallussymbool midden in hun stad dan van een obscuur try-out podium of van amateurtoneel. Het plezier dat mensen aan cultuur beleven is niet tastbaar, je kunt bij de opening ervan geen lint doorknippen en het staat niet in de krant. Maar juist door cultuur te beoefenen, door een instrument spelen, te zingen, te beeldhouwen, door als tiener met ziel en zaligheid voor het eerst in een musical te spelen, daardoor ga je cultuur waarderen. En dan is de kans groter dat je later het culturele aanbod gaat verkennen. Als de gemeente Den Haag keihard bezuinigt op wat we met een knipoog naar de sport de ‘breedtecultuur’ kunnen noemen, neemt ze heel veel mensen een stuk ontplooiing en plezier af, maar ze loopt bovendien het risico het toekomstig publiek voor professionele cultuur te verkleinen.

Maak een ritje door Nederland en je ziet in tal van plaatsen spiksplinternieuwe theaters, iconen. Vaak gebouwd op aandringen of voorspraak van de gemeente. Theaters die duurder zijn geworden dan oorspronkelijk begroot, groter dan je op basis van het plaatselijke aantal inwoners mag verwachten en die worden opgeleverd in tijden van bezuinigingen op cultuur. De gemeente heeft wel het gebouw gefinancierd, maar snijdt nu hard in de financiering van de programmering. Wel bakstenen, geen kunstenaars.

Ik ben niet tegen mooie theaters, integendeel. Maar juist theaters worden zo vaak paradepaardjes. Ontworpen door architecten die van theater toeten nog blazen weten en die dus voorstellen om te geluidstechniek achter in de zaal achter glas te zetten, essentiële zaken als een lichtbrug te verwijderen of op de proppen komen met een foyer die even gezellig is als het gemiddelde crematorium, waardoor er van horecaomzet geen enkele sprake meer is. Bij theaters zou het theater voorop moeten staan.

Theaters moet je ontwerpen van binnenuit. En dat begint met een solide programmering, waarin naast grote namen en populaire voorstellingen plaats is voor het experiment, voor vernieuwing. Dan moet je zorgen dat er voor die voorstellingen een goed podium is, letterlijk. En dat het publiek daar prettig naar kan kijken. En dán, of voor mijn part tegelijk, zorg je dat het prachtig wordt. Een gebouw moet zich voegen naar de podiumkunsten en haar publiek en niet andersom.

Het Haagse Spuiforum heeft alle eigenschappen van een gemeentelijk paradepaardje. Maar ik vraag me vooral af waarom de Haagse gemeenteraad instemt met de bouw van een ‘tempel van cultuur’ als de consequentie is dat het culturele aanbod wordt verschraald. Volgens de gemeente komt het budget voor Het Koorenhuis of De Regentes ‘uit een ander potje’. Ik heb nieuws voor de gemeente Den Haag: potjes, budgetten en begrotingen zijn geen natuurwetten. Ze zijn opgesteld door mensen en aan te passen indien de opstellers daartoe genegen zijn.

Uit twee opiniepeilingen bleek dat 75% van de Hagenaars tegen het Spuiforum is. Driekwart van de bevolking is tegen en de gemeenteraad drukt het er toch doorheen. De kaasstolp blijkt in de Haagse gemeentepolitiek nog volledig intact. Het Spuiforum wordt straks nog erger dan een fallussymbool van een wethouder; het wordt een hele grote opgestoken middelvinger naar de Haagse bevolking.

De Haagse VVD-fractievoorzitter Gülsen zei vrijdag in De Volkskrant: “Als ik geen raadslid was geweest, dan acht ik de kans bijzonder groot dat ik óók tegen het Spuiforum was geweest. Maar zo zit het leven niet in elkaar. Als raadsleden zijn we niet drie minuten bezig onze mening te bepalen, maar drie jaar.” Alsof wij het allemaal niet begrijpen. Alsof we niet zien dat het crisis is. Alsof we niet begrijpen dat Shell, Siemens en Rabobank nog even van stal worden gehaald om middels een advertentie aan het publiek mede te delen dat het Spuiforum een must is voor cultureel Den Haag. Maar dan hebben we het dus over de cultuur van de old boys. Niet over de cultuur van de jongens die hun eigen raps opnemen bij Culturalis, niet over de cultuur van mensen die voor het eerst zelf muziek of toneel maken, niet over de cultuur van jonge theatermakers en podiumkunstenaars. Ik snap het wel. Het gemiddelde gemeenteraadslid is waarschijnlijk alleen bij Culturalis geweest tijdens de opening en zit vaker in de Anton Philipszaal of in het Lucent Danstheater dan dat hij een cursus volgt bij het Koorenhuis. En dan zie je sneller dat het tapijt in de Anton Philipszaal wat sleets is dan hoeveel plezier je burgers hebben in zelf podiumkunsten beoefenen, of hoe aan de basis van de culturele sector zoveel bijzonders te beleven is.

Goed gelobbyd jongens, ga zo door. Als je maar hard genoeg snijdt in de basis, als mensen hun muziekschool en buurthuis zien verdwijnen terwijl er een Spuiforum wordt gebouwd voor ballet en klassieke muziek, als de programmering van bestaande theaters verschraalt en mensen minder uitdaagt, dan vergroot je de kloof. Dan hebben we straks nog wel een toplaag in de culturele sector, maar die hebben we dan nog maar even. Want het zal dan niet lang duren voordat de kloof te groot wordt en het draagvlak ook voor die cultuur wegvalt. En dan staat daar op het Spui in Den Haag straks een tempel van cultuur, een icoon, een unieke kans, leeg en vervallen.

Jasper van Kuijk

UPDATE

13 november 2012

De Amsterdamse gemeenteraad heeft besloten dat het Vondelpark Openluchttheater alsnog 50.000 euro krijgt om haar activiteiten voort te zetten.

In de Volkskrant een bericht (sorry, achter betaalmuur, nu.nl rip-off hier) dat het Residentieorkest, een van de toekomstige bewoners van het spuiforum door het korten op de subsidie zoveel muzikanten moet ontslaan dat het bepaalde symfonieën niet meer kan spelen: ‘We blijven een symfonieorkest, maar de grote symfonieën van Mahler en Bruckner verdwijnen van het standaardrepertoire.‘ aldus directeur Niels Veenhuizen.

De Haagse fractie van GroenLinks heeft in een openbare ledenbrief aangegeven waarom zij uiteindelijk toch heeft besloten tegen de bouw van het Spuiforum te stemmen, o.a. omdat:

  • Je in tijden waarin je 25% bezuinigt op de cultuursector, waardoor theaters dicht moeten en voorzieningen als het Koorenhuis verdwijnen, je niet een nieuw cultuurpaleis kunt neerzetten.
  • Het aantal begrote bezoekers een bijna-verdubbeling bedraagt van het huidige aantal bezoekers van de Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater tezamen: van 180.000 naar 320.000 bezoekers. In eerdere versies van de begroting was die ook nog 450.000 en 400.000.
  • De bouwkosten gevaarlijk laag worden ingeschat: er is slechts 5% onvoorzien begroot.
  • Er grote stedebouwkundige bezwaren zijn, omdat het gebouw het huidige Spuiplein in beslag zal nemen en de hoeveelheid open ruimte dus sterk afneemt.

De Haagse Stadspartij heeft een open brief geschreven om de voorzitter van de Gemeenteraad te wijzen op een aantal onregelmatigheden in de besluitvorming, met daarin o.a. het volgende:

  • De besluitvorming is te gehaast verlopen: 13 uur nadat de raadsleden veel nieuwe stukken hadden gekregen moest een besluit worden genomen.
  • Het enige PvdA-raadslid dat tegen de bouw stemde kreeg van een collega toegesnauwd: “Dit is het einde van je politieke carrière.”
  • De advertentie in het AD waarin het bedrijfsleven haar steun betuigde voor het project is geïnitieerd door de gemeente en betaald door het Nederlands Danstheater.

Verder is het interessant om te vermelden dat de zelfverklaarde voorstanders van het Spuiforum o.a. zijn: VNO-NCW, de Kamer van Koophandel en Haagse bedrijven als Shell, Siemens en Rabobank. Tegen is de Haagse bevolking. In twee opiniepeilingen gaf achtereenvolgens 69% en 79% aan tegen de bouw van het Spuiforum te zijn.

Je bent nog geen designer als je jezelf zo noemt

De ontwerper van het Buchenwaldhek noemt zichzelf provocerend een ‘designer’. Liever zou ik Job Smeets gewoon een beeldend kunstenaar noemen, betoogt Jasper van Kuijk.

De ontwerper van het Buchenwaldhek in Bentveld, Job Smeets, noemt zichzelf een designer. Over het Buchenwaldhek is al genoeg geschreven. Mij ergerde vooral het gebruik van de aanduiding ‘designer’.

Het label ‘designer’ biedt een popsterachtige status en een vrijbrief tegen kritische vragen. Veel te duur? Jawel, maar het is design. Zit niet lekker? Ja, maar het is wél een designstoel. In reclamefolders worden designwaterkokers en designonderzetters aangeprezen. Dit roept de vraag op: wat ís design dan?

Elke beroepsgroep kent z’n frustraties. Zo houden marketeers er niet van om te worden aangeduid als verkopers en moeten psychologen en psychiaters steeds weer uitleggen wat het verschil is. Graag zou ik onder de aandacht brengen welke verschillende betekenissen de woorden ‘design’ en ‘designer’ kunnen hebben.

Smeets is een exponent van de design als toegepaste conceptuele kunst. Hij heeft een opleiding gevolgd aan de Eindhovense Design Academy. Deze brengt ontwerpers voort die objecten maken die vragen oproepen. Een tafel van kaarsvet. Knuffels in de vorm van geweren. Vaak gaat het om unica of beperkte oplages. Het zijn eerder kunstobjecten dan gebruiksvoorwerpen.

De Design Academy komt oorspronkelijk voort uit de Akademie voor Industriële Vormgeving Eindhoven. Daar lag de nadruk op het ontwerpen van de buitenkant van in grote series geproduceerde producten. Hoewel er ook zeker oog is voor de functionele aspecten, is een zeer belangrijk onderdeel hiervan de zeggingskracht van de verschijningsvorm. In Amerika had men het ook wel over styling. Dit is een woord waarvan veel ontwerpers gruwen, omdat het vaak wordt gezien als ‘een designsausje over het product als het al bijna af is’, maar in feite betekent styling niets anders dan goed nadenken of het uiterlijk van je product past bij het merk, in welke prijsklasse het hoort of bij welke doelgroep.

In reclamefolders wordt over ‘design’ gesproken als je duidelijk kunt zien dat er is nagedacht over de vormgeving, bijvoorbeeld in het materiaalgebruik (een waterkoker van geborsteld aluminium), als het ontwerp speels, verrassend, origineel is, bijvoorbeeld bij de ontwerpen van Philippe Starck of Alessi, of door de keuze voor een origineel werkingsprincipe (de fluitketel ‘Le Lapin’ die de Hema ontwerpwedstrijd won). Deze ontwerpen bevatten vaak een ‘twist’.

Zit niet lekker? Ja, maar het is wél een designstoel

Wat niet zo vaak als design wordt benoemd, is wat het Engelse woord ‘design’ van origine betekent: een plan, een ontwerp. Hoe gaan we het doen? Hoe komen we van bepaalde eisen of van een probleemsituatie naar een gewenste situatie of oplossing? Dit hoeft schoonheid overigens absoluut niet in de weg te staan. Het is het design zoals Steve Jobs het omschreef: design is not what it looks like, design is how it works.

Dit is het design waartegen Smeets zich afzet. Hij stelt liever vragen dan dat hij oplossingen biedt. Dat kan ik me voorstellen. Design in deze betekenis is niet zo sexy.

Dit design gaat over omgaan met randvoorwaarden. Over nadenken over prijspunten en serieproductie. Het wordt niet alleen gedaan door Designers (met een hoofdletter), maar door iedereen die een oplossing bedenkt: industrieel ontwerpers, webdesigners, maar ook scheikundig ingenieurs en ambtenaren. Deze ontwerpers, of designers zo u wilt (met een kleine letter), zijn geen star designers als Philippe Starck of Hella Jongerius. Ze zijn onderdeel van een divers team van specialisten, maar ontwerpen doen ze.

Bovenstaande categorieën zijn niet bedoeld als hokjes om mensen in weg te stoppen. Ontwerpers – of designers – vallen de ene keer iets meer onder de ene noemer, dan weer iets meer onder de andere.

Evenmin zijn opleidingen vast te pinnen op een bepaald soort design. Max Barenbrug, de ontwerper van de Bugaboo-kinderwagen die onder meer uitblinkt door z’n functionaliteit, is afkomstig van de Design Academy.

Liever zou ik Job Smeets gewoon beeldend kunstenaar noemen. Een beeldend kunstenaar die vragen wil oproepen met gebruiksvoorwerpen. Dat dit ook onder het label ‘design’ valt, het zij zo, maar design is meer, veel meer dan provocatie. Design kan oplossingen bieden, zelfs voor vragen die nog niet eens zijn gesteld.

Waarom ik niet meeloop in de Mars der Beschaving

Komende zondag vindt de Mars der Beschaving plaats, een protest tegen de onevenredig grote bezuinigingen op cultuur en de verdeling daarvan over top en basis en over verschillende sectoren van de cultuursector. Ik vind de manier van bezuinigen visieloos en onverstandig en toch ben ik er zondag niet bij. Dit is waarom.

Geplaatst op 25 juni 2011, op 27 juni 2011 verscheen een ingekorte versie in NRC.

Ik ging naar ‘Songs for Drella’ van het Scapino Ballet, een voorstelling op basis van een album van Lou Reed en John Cale over Andy Warhol. Ik ga niet vaak naar dans, maar een combinatie van fascinatie en een tip van een vriend had mij een zetje gegeven. Ik had op Radio 1 wel een interview gehoord over de voorstelling, maar wat er ook in ter sprake kwam – de onderliggende betekenis, de muziekkeuze, hoe de choreografie tot stand was gekomen – niets bereidde mij voor op de pure schoonheid van dans. In het bespreken van kunst gaat het zo vaak over de ‘tweede laag’ dat er vergeten wordt te zeggen hoe mooi het simpelweg is. En sommige kunstenaars vergeten dat schoonheid een belangrijk middel of zelfs voorwaarde is om je publiek überhaupt in de zaal te krijgen en op zoek te laten gaan naar die tweede laag.

De afgelopen decennia is kunst voor lief genomen, voornamelijk door de kunstensector zelf. Kunstenaars zijn vergeten dat voor kunst om waarde te hebben er makers en kijkers moeten zijn. En zijn vergeten om uit te leggen wat de waarde is van kunst, wat het mooie is van kunst, waarom kunst het leven verrijkt. En daardoor is er een hele generatie makers opgegroeid met het idee dat zij het recht hebben om kunstenaar te zijn en dat de overheid daarvoor moet betalen. Ze bezitten de argumenten noch de motivatie om aan anderen – hun potentiële publiek en financiers – uit te leggen wat kunst mooi maakt. Want met het argument “anders heb ik straks geen baan meer” overtuig je niemand buiten de kunstensector van het feit dat kunstsubsidies belangrijk zijn.

Kunst is er zowel voor het publiek als voor de maker. En het publiek, dat zijn niet de experts, de liefhebbers. Het publiek dat zijn de mensen die een kaartje betalen. Kunst waar geen publiek voor is, heeft alleen waarde voor de kunstenaar en ingewijden. Experimenteren is belangrijk, want het leidt tot innovatie, maar onder het mom van ‘experiment’ en ‘vernieuwing’ is ook een hoop onzin en bagger gemaakt.

Kunstenaar zijn is geen basisrecht. Ik zie een meisje op TV dat dans studeert en over de bezuinigingen zegt: “Ja, maar ik wil gewoon heel graag dansen.” Dat snap ik. Zelf wil ik heel graag schrijven. Ik wil heel graag piano spelen. De manier om dat te kunnen blijven doen is daar a) goed in te worden maar ook om daar b) een publiek ervoor te vinden. Het is een basisrecht om jezelf uit te drukken, maar niet om daar financiering voor te ontvangen.

Als je pure vrijheid wilt en je niet druk wilt maken over wat het publiek vindt, kun je niet vervolgens de overheid verantwoordelijk maken voor de financiering daarvan. Op het moment dat wat jij maakt gefinancierd wordt uit gemeenschapsgeld heb je de verantwoordelijkheid om te zorgen dat mensen komen kijken naar wat jij maakt. Dat je de boer opgaat om je zaal vol te krijgen. Dat je je best doet om iets te maken wat jij wilt maken én wat mensen willen zien. Ik denk dat niemand het in zijn hoofd zal halen om te zeggen dat er geen mooie voorstellingen staan op De Parade. En daar opereren podiumkunstenaars in een vrij harde, commerciële context. Je huurt een tent, je maakt een voorstelling en dan moet je zorgen dat ‘ie vol komt. Door iets te maken wat mensen raakt, waar ze over praten, maar ook door met een sandwichbord en megafoon over het terrein te lopen en je tent vol te praten.

Is overheidsfinanciering en -subsidie van kunst dan niet nodig? Jawel. Juist wel. Overheidsfinanciering zorgt dat er dingen gemaakt kunnen worden die niet kunnen op puur commerciële basis. Zoals het filmfonds zorgde dat Alles is Liefde gemaakt kon worden. Maar het filmfonds financiert: als je winst gaat maken moet je terugbetalen. Hier is de overheid financier, investeerder. Subsidie wordt ingezet om dingen te maken die financieel niet uit kunnen maar van we wel vinden dat het er moet zijn. Denk aan opera. Een symfonieorkest. Toneel met meer dan vier man. En subsidie helpt startende kunstenaars op weg. Bijvoorbeeld door het steunen van festivals die beginnende artiesten een podium en daarmee meer bekendheid en dus een kans op een zelfstandig bestaan bieden.

Maar subsidie maakt ook laks en lui. Ik stond enige jaren geleden met een collega aanstormend-cabarettalent in een jeugd-annex-cultuurcentrum. Iets verderop stond het die avond niet gebruikte theater, gefinancierd door diezelfde gemeente. Het cultuurcentrum wilde desondanks ook ‘iets met cabaret’ gaan doen. We hebben die avond gespeeld voor drie betalende bezoekers, 7 vrijwilligers, en de (betaalde) directrice. “Ja, we hadden wel een poster opgehangen bij de supermarkt, maar er komen dan toch weinig mensen.” De directrice kon zich er niet heel druk om maken, want verlies werd er niet gemaakt. “We hebben subsidie hiervoor gekregen van de gemeente.” Datzelfde jaar stonden we in een ongesubsidieerd theater. De eigenaar is hyperactief en totaal gestoord, maar heeft een ongelooflijk groot hart voor theater en zorgt dat er altijd mensen in de zaal zitten, want anders gaat zijn theater simpelweg failliet. En met mensen in de zaal is het plezierig spelen.

Daarnaast plaatst het subsidiëren van kunst de subsidiegever voor een fundamenteel probleem. Want hoe bepaal je naar wie de subsidie gaat? Hoe verdeel je dat geld? Op basis van bezoekersaantallen? Op basis van artistieke waarde? En in het laatste geval: hoe stel je die dan vast? Hoe onderscheid je een waardevol experiment van een lege huls? Vaak moet dat gedaan worden door experts, de liefhebbers, en die – zo betoogde ook Letty Ranshuysen 22 juni j.l in De Volkskrant – hebben vaak hele andere voorkeuren dan het bredere publiek. Ze willen niet alleen schoonheid, ze willen bovenal verrast worden. Ze zijn gecharmeerd van het experiment, van vernieuwing. Van de tweede laag. En los van dat verschil in insteek tussen expert en publiek: hoe schakel je als expert je persoonlijke voorkeuren uit, om niet te spreken van vriendschappelijke relaties die je hebt met degenen die je beoordeelt? Kortom: is een commissie der wijzen wel in staat te bepalen wat goede kunst is of gaat zijn?

En als ergens niet veel vraag naar is, moet je het dan blijven subsidiëren? Als het inderdaad zo is dat de uitvoeringen van een symfonieorkest niet vol zitten en er meerdere van dergelijke orkesten zijn in Nederland, misschien is het dan inderdaad zinnig om het aantal orkesten te reduceren en ze geografisch gezien meer verspreid te laten spelen. Als in een gemeente twee theaters staan die allebei niet eens halfvol zitten, snap ik dat er één theater weg moet. Met hoeveel passie deze theaters ook gedraaid worden, en hoeveel vrijwilligers er ook hun hart in leggen, gemeenschapsgeld is er niet voor het financieren van iemands passie.

Ik mis verantwoordelijkheidsgevoel. Iedereen die werkt met gemeenschapsgeld moet verantwoordelijkheid aan de dag leggen, of dat nu directeuren van ziekenhuizen of van banken zijn, of kunstenaars. Wat te denken van deze anekdote? De regisseur van een groot toneelgezelschap arriveert uit Duitsland voor de eerste repetities, ziet het decor en zegt: “Dit kan niet, dit moet helemaal opnieuw!” Hoe kan het, dat dit dan ook daadwerkelijk gebeurt? Waarom heeft niemand tegen die man gezegd: “Dan had je maar eerder moeten komen kijken, het decorontwerp is al een half jaar bekend. Dit kost tonnen, dit gaan we niet opnieuw doen.” Een toneelgezelschap dat het publiek op het podium zet en het toneel in de zaal. Prachtige omkering, maar het kost godvergeten veel geld om te realiseren en reduceert het aantal zaalplaatsen met de helft. Mijn nekharen gaan overeind als ik in De Volkskrant lees over een museum dat de sponsor niet uitnodigt voor de opening van de tentoonstelling.

Dan nu de andere kant.

Ik speelde dit jaar op een seizoenspreview. Ik mocht 10 minuten laten zien in de hoop dat het publiek het leuk vond en komend seizoen naar mijn voorstelling komt. De directeur en programmeur werden op het podium ten overstaan van de zaal geïnterviewd. “Bent u vaak in uw theater?” vroeg de presentatrice, onder het mom van ‘kop maar in’. De directeur stamelde. “Ja, ik heb het natuurlijk erg druk. Ehh, zoveel mogelijk.” De programmeur antwoordde dat hij een freelancer was en niet in de stad woonde waar het theater stond, maar wel vaak in zijn eigen stad naar het theater ging. Beide heren zitten nooit tussen hun eigen publiek. Ze zien nooit de teleurstelling of verrukking. Bij enthousiasme konden ze mensen nooit wijzen op onbekendere voorstellingen die ze dan wellicht ook mooi zouden vinden, of bij teleurstelling op een voorstelling die ze dan wellicht wél mooi zouden vinden. “Hoe boekt u voorstellingen?” vroeg de presentatrice vervolgens. “Daar hebben wij een software programma voor,” antwoordde de directeur “daarmee bekijken we of een voorstelling uit kan.” Ik stond in de coulissen en was bang dat ik zojuist een inkijkje had gekregen in de toekomst van het Nederlands theater, waarin zakelijke overwegingen het belangrijkste criterium zijn.

De laatste tijd wordt het DeLaMar theater vaak en enthousiast aangehaald als een voorbeeld van hoe je een theater moet exploiteren. Ik zat in de zaal tijdens het Amsterdams Kleinkunst Festival en genoot niet alleen van de optredens, maar ook van het theater zelf. Met welk een liefde voor en inzicht in theater is dat gebouw gemaakt. Maar als beleidsmakers denken dat het business model van het DeLaMar toe te passen is in de hele Nederlandse theatersector maken ze een denkfout. Het DeLaMar is historisch gezien een breed volkstheater geweest, met producties die een breed publiek trekken en commercieel gezien aantrekkelijk zijn. Deze producties komen echter niet uit de lucht vallen. Ze zijn ontwikkeld door mensen die zich hebben kunnen ontwikkelen op gesubsidieerde kunstopleidingen, die in gesubsidieerde productiehuizen aan hun eerst producties mee hebben kunnen doen en die voor hun eerste zelfstandige maaksels financiering hebben kunnen krijgen die ze de drempel over hielp. De Nederlandse Spoorwegen maken winst op intercity’s en niet op stoptreinen. Het liefst zou de NS alleen maar intercity’s exploiteren, maar om mensen in de intercity te krijgen zijn er stoptreinen nodig. Daarnaast wil de overheid dat openbaar vervoer beschikbaar is voor een zo breed mogelijk publiek en niet alleen in de randstad. Een tweede reden waarom er stoptreinen zijn. Het DeLaMar is een prachtig theater met een ijzersterke programmering, maar het is niet een ideaalmodel voor de hele Nederlandse theatersector. Een brede basis is nodig voor een sterke top.

Overigens, als je dan cultureel ondernemerschap wilt stimuleren, dan verhoog je niet de btw in hetzelfde jaar waarin je ingrijpende bezuinigingen aankondigt. Dan doe je dat gefaseerd. Nu knijpt het kabinet zowel de overheidsfinanciering als de mogelijkheid voor een meer marktgerichte aanpak af. Om ineffectiviteit te voorkomen wil het Ministerie van Innovatie subsidies voor innovatieprojecten afbouwen, maar gaat daar meer belastingkorting voor bedrijven die innoveren tegenover stellen. Dan geef je een sector een kans.

Tenslotte helpt het bij het verkopen van deze bezuinigingen natuurlijk ook niet dat de beeldvorming er een is van een kabinet en staatssecretaris die deze bezuinigingen met schijnbaar plezier erdoor jagen. Politici moeten communiceren, onderbouwen en overtuigen en dat doet dit kabinet allerminst.

Kwalitatief theater, dat mensen boeit en raakt, dat een groot publiek bereikt, is zowel de verantwoordelijkheid van de kunstenaars als van de overheid. De overheid moet investeren in een goede infrastructuur van podia, opleidingen en instituten als het Nederlands Theater Instituut, nieuwe kunstenaars en kunst een drempel over helpen en die kunst die anders simpelweg onbetaalbaar is financieren. Kunstenaars moeten hun verantwoordelijkheid nemen en als ze gemeenschapsgeld ontvangen zich begeven op het grensvlak van wat ze willen maken en wat mensen willen zien. Of ze moeten rücksichtslos kiezen voor het experiment en de vernieuwing en dan niet hun hand ophouden, maar tevreden zijn met de totale autonomie of erop vertrouwen dat er in de toekomst wel een publiek is voor wat ze maken.

Ja, bezuinigen op kunst kan leiden tot een kleiner aanbod, maar misschien ook wel tot een reductie van het aandeel van kunst zonder noodzaak. Kunst zal er altijd zijn, het vindt altijd een weg. De mensen die móeten maken zullen blijven maken.

De naam van de Mars der Beschaving drukt, zoals Harmen Bockma afgelopen vrijdag in De Volkskrant analyseerde, de elitaire, in zichzelf gekeerde houding van kunstenaars uit. Een wit kruis is het symbool geworden van het protest. Dat er podiumkunstenaars waren die voorstelden om dat witte kruis te dragen op de plek waar in ’40-’45 de Jodenster moest worden gedragen getuigt behalve van wansmaak ook van weinig relativeringsvermogen en een te grote neiging tot dramatiseren. Op Facebook zetten mensen die tegen de bezuinigingen zijn een wit kruis op hun avatar. Het blijken vooral de belanghebbenden, de kunstenaars zelf, te zijn. Het Concertgebouworkest (waarop niet wordt bezuinigd) loopt niet mee in de mars*. De Mars der Beschaving lijkt vooral een Mars der Behoeftigen te zijn.

Om de verontwaardigde, zelfvoldane houding van kunstenaars, om het uitmaken van minder elitaire kunstliefhebbers voor barbaren, om het gebrek aan zelfreflectie, daarom loop ik morgen niet mee. Met pijn in mijn hart, want ik realiseer me dat ik daarmee ook niet opkom voor hardwerkende theaterdirecteuren, het Scapino Ballet en het Theaterinstituut. Maar ik denk dat de kunsten meer te winnen hebben bij een mentaliteitsverandering dan bij meer geld.

Jasper van Kuijk

————————–

* Ter correctie: Op het moment dat ik het bovenstaande schreef (voorafgaand aan het protest) was het Concertgebouworkest niet een van de officieel deelnemende organisaties aan de Mars der Beschaving. Er hebben echter wel individuele leden van het orkest meegelopen en om dit mogelijk te maken heeft de directie het repetitieschema aangepast. En in tegenstelling tot wat ik in het stuk schreef wordt er wel bezuinigd op het Concertgebouworkest, te weten € 400.000.

Mastodon